1. En ik zag een boom geheel gemaakt van de voeten der mensenkinderen, een boom vol van gelach, en de boom droeg de naam de konijnenboom. En er droop melk van de boom af, en het regende melk, en ik was in een grote hoogreikende grot als temidden van bergen, en aan de bovenkant was een open plaats waardoor licht scheen. En de boom was hoog, en de melk proefde zoet als honing, en ik zag een man met een zwaard die de boom omkapte. En ik zag een konijn verschijnen, als geslacht, en het konijn droeg een gouden gordel. En het konijn sprak grote woorden die ik niet kon verstaan, maar ik zag de mensenkinderen tot de omgehakte boom komen, en ziet, de melk was zwartgeworden als siroop, en het proefde naar drop. En de mensenkinderen dronken van de zwarte melk voor zeven weken en zeven halve dagen. En een van de kinderen richtte een koord op. En het koord liep op tot helemaal door de open plaats in de hoogte, en ging naar binnen daar waar het licht was. En indiaanse piramides verschenen rondom het kind, en een vuur steeg op van de piramides. En de kinderen rondom dit kind begonnen het kind te haten, en dreven het kind naar een afgrond, waarin zij het kind wierpen. En ik hoorde een stem zeggen : Dit is mijn geliefde kind, mijn zoon, de Karmat, Karakter is Zijn Naam, ja, de Zevende, en mijn kinderen zijn het die van de zwarte melk hebben gedronken, de rode strepen, en zij zullen het touw vinden, wat tot de hemelen reikt, het touw dat Mijn Zoon heeft opgesteld. Zie, Ik ben dan de Christus, en dit is Mijn Zoon. En het konijn lag op de grond, als geslacht, en steeg toen op langs het draad, en het draad vermenigvuldigde zich.
2. 'Zij hebben mij verworpen,' sprak het kind, 'en zij zullen geen deel hebben aan mijn opstanding.' En er was een luid geween onder de kinderen, toen zij zagen wie zij in de afgrond hadden geworpen, maar de Heere luisterde naar hun geween niet. En hij sloot hen op in een duistere kamer, een duistere hut, ja, die van de satan. En onder hen waren zeven kinderen die door bleven wenen en smeken, en de Heere nam hen op tot Hem.
3. En de zwarte melk werd rood, rood als bloed, en niemand dronk het nog. En de Heere sprak : 'Is mijn beker dan niet gekomen om de zonden te verzoenen ? Grijpt dan naar het touw, en laat u optrekken tot mij.' En vele kinderen grepen het touw, en werden door het gat van licht getrokken, en de Heere keerde Zich niet tegen hen. En Hij noemde hen : 'Zijn getrouwe kinderen', en rekende met hun zonden niet. En Hij waste hen in de rode melk, en de melk werd roze, de melk van een nieuw verbond. Deze kinderen dan waren slaven, en zij hebben dingen in hun onschuld gedaan. En ik zag een leger van mensenkinderen opstaan, en zie, zij aanbaden het gevallen konijn, de Zoon van Christus, en deze zoon had de macht het gat te openen. En vele sterren vielen erdoor naar binnen.
4. En ik zag een totempaal gemaakt van uilen, en ziet, deze uilen waren van hout, en ik zag palen als kruizen, en de kinderen van Christus hingen eraan. En de Heere sprak : 'Zo zal dan het kruis leiden tot een diepere dood, maar zij zal niet het wrakhout zijn van overwinning. Er is in hout geen overwinning. Wees dan het kruis niet terug op een diepere waarheid ? Ja, dat is de waarheid van het touw. Want als gij door het kruis niet reikt tot het touw, hoe te betreuren zijt gij. Weet dan wel dat Rachab overwon door het touw, en dat zij door het touw gespaard werd in Jericho. En ik zag mensenkinderen hangen aan touwen, en ziet, zij werden genoemd overwinnaars.
5. En er steeg een geween op vanuit de omgehakte konijnenboom, en de konijnenboom werd wederom met touwen opgericht. En de Heere sprak : 'Zo is er dan geen opstanding door het kruis, maar zij die aan het kruis hangen, en hun bloed laten vloeien om met melk te vermengen, voor hen is het levensteken van het touw, en dit touw zal hen oprichten, zijn zij dan niet de rode strepen, de kinderen van Christus ?