1. Brandende braamstruiken zijn in het land des Heeren. Laat me slapen, laat me wegglijden. Ik wil niet meer spreken, mijn woorden doen pijn. 2. Toe, raak me niet meer aan, het brandt me en snijdt me. Brandende braamstruiken zijn in het land des Heeren. 3. Laat me slapen, laat hen me niet wegnemen. Ik kan het leven niet aan. Het komt als de dood over me. Ze hebben de beesten van het leven tot me gezonden, en dood wil ik ook niet. Ik verkies het Golgotha. Waar de deuren smal zijn, tot de velden van Spricht. 4. Zij rijden op de haaien. Zij voeren mij tot het nachtlatijn, tot het mystieke des Heeren. Ik wil Zijn namen kennen, waar kom ik vandaan ? Wie zijn dan Gods vaderen, of heeft Hij die niet, en wie zijn dan zijn moeders waarbij hij kwam met zijn verdriet. 5. Hij gaf zijn zoon de doornenkroon, als een erfenis van Zijn moeder. Als een lichtend kind was ik. Nu ben ik verzwaard en moede. Ik ben op reis, een mystieke reis, naar de vogelen die Hem schiepen. 6. Of heeft Hij dan zichzelf geschapen. waar kwam Hij dan uit voort ? Er zijn dan zoveel vragen in het beminnen. 7. Toe, wijs mij de weg, toe geef mij een koord. De oude wegen zijn hier versperd, door enkelen verboden. Heere, straf hen die de canon opstelden, die kooien maakten voor uw schapen. 8. Zij die de herder volgden om het vlees, straf hen, laat hen niet ontkomen. Zij verborgen uw naam. Zij hebben het hek der eeuwen geschapen. Zij die nog vlees eten proberen angstvallig deze geschiedenissen tegen te houden. 9. Gij die de koe eet, gij eet de moederhemel. Weet gij dan niet dat dieren Gods geheimenissen verkondigen ? Zijn moeder was als de koe. Waarom zoudt gij die hemelen sluiten ? Gij die het varken eet, gij eet de vaderhemel. 10. Waarom zoudt gij nog de vrouw der katachtigen volgen en haar zonen ?
11. Zeven zonen heb ik u gegeven, zeven zonen bracht ik als gewas der liefde, omdat gij mij hebt bemint. Zeven zonen heb ik u gegeven, zeven zonen bracht ik als de vrucht der omhelzing, die gij gaf aan mij. 12. Kom laten wij dansen in de weiden, waar een verloren weg ons leidt. 13. Kom laat ons dansen in de velden, in de wildernissen, laat de dorens je niet weerhouden. Laat de dorens je niet weerhouden van het geluk te proeven. 14. Ze steken diep om bronnen van honing te openen. Zeven zonen heb ik je gegeven.
15. Bij het oude raam sta ik, barsten in de muren. Kon ik maar reiken tot de maan en sterren als de vogels des hemels. En onder dit vuur, het brandt mij weg. 16. Door sloten heb ik gestrompeld, om jouw hand te vinden. Kom laten wij nu weg gaan, of kan het niet meer. 17. Kom laten we gaan, we waren hier te lang. Nu is het tijd om te omhelzen, en samen weg te vliegen.
18. Over het hek der eeuwen, over de hondenhaag, daar waar Mozes nog steeds lijdt, en het volk nog steeds in slavernij verkeert. 19. We zijn nu vrij, wie volgen kunnen volgen mij. Rapunzel, zo lang dan opgesloten in de toren. 20. Je haren nu lang genoeg, om de bodem te raken. Ik trek me aan je op. Maar toen ik boven kwam, je was reeds gestorven. 21. Je haren waren grijs, en verdorven. Nu stond ik daar alleen, daar in die hoge toren, mijn baard begon te groeien, en ik moest wachten als een eeuw. Degene die zich omhoog zal trekken aan mijn baard, zal mij gestorven vinden. 22. Het verhaal van twee beminden, we vinden elkaar alleen in de dood. Jij was het die mijn baard daar vond, Rapunzel, dat was jij.
23. Ik ben gestoken door duizend rozen, zij brachten mij tot een liefdeswei, waar koeien bloeiden aan de bomen, in Brannan waren zij. Ik kan niet meer eten, ik kan niet meer slapen, in zwijm brachten zij mij.
24. Oh, wortels van genade, zij reiken diep om zondaren te beschamen. Genade is alleen voor de reinen van hart, zij die hun harten hebben gezuiverd.
25. Oh, wortels van genade, zij reiken diep om leugenaars te beschamen. Zij zijn alleen voor hen die rechtvaardig zijn.
1. En ik zag een beeld vallen uit de hemelen, en het beeld kroop langzaam weer op als tegen een berg. En het beeld ging staan en kreeg grote macht. En het beeld had tenen van verschillende soorten edelstenen en metalen gemaakt. 2. En ik zag boeken geopend worden in de hemel en de stenen en metalen tenen begonnen één voor één af te brokkelen. 3. En toen de eerste stenen en metalen teen was afgebrokeld zag ik een deur opengaan in de hemel, en op die deur stond Brannan geschreven. 4. En de vliegen des hemels kwamen tot de aarde om hen die koeien aten te steken. En grote bulten verschenen op hen die zich niet bekeerden. 5. En toen de tweede stenen en metalen teen was afgebrokkeld zag ik een andere deur in de hemel opengaan, en op die deur stond geschreven : Lapondria. 6. En de Heere sprak : Nu zal de Karazuur tot de aarde komen, en de wespen des hemels. En ik zag hen die varkens aten vuurrood worden, en zij die zich niet bekeerden kregen overal grote ontstekingen. 7. En de Heere sprak : het licht is nu tot de aarde gekomen. Wee hen die nog vlees eten als de derde deur opengaat. 8. En ik zag de derde stenen en metalen teen afbrokkelen, en deze teen was zeer groot, en begon te brullen en te roepen tot de hemelen. 9. En de heiligen in die dagen hadden zeer vele verdrukkingen te dragen vanwege het gebrul. 10. En de Heere zond zijn engel, en sprak : Laat dan nu de derde deur geopend worden. En ik zag een grote deur geopend worden, en haar licht scheen tot in het diepste der aarde. En ik zag een boek van ijs verschijnen voor de poort, en het licht was als het zilver. 11. En de Heere sprak : Nu zal Izu hersteld worden. En Hij sprak over de tepel des Heeren. En melk begon te stromen, en deze melk was zoet. 12. En op de deur stond geschreven : Het Grote Kanaan. En de Heere richtte Zich tot het Kleine Kanaan, en zij droegen paarse hoge hoeden. En de Heere sprak : Ziet, gij zijt één geworden met de kooplieden der aarde. En ik zag een vierde teen afbrokkelen, en deze teen was als van vlees, en zij had vele wapenen. En de Heere sprak : Ziet, zij heeft de plantengroei schade toe gebracht. 13. En de teen vatte vlam en begon te gillen tegen de heiligen en de profeten. 14. En de Heere zond een apostel des hemels, en zijn macht was groot. En zie, de teen was als een vrouw, en de apostel begon tot haar te spreken, duizenddrieenzestig dagen. 15. En onder het verbond van Hosea kwam hij tot haar en zij baarde een boek van zwijm en ijs. En vanuit het boek begon wijn te stromen en velen kwamen tot rust en zwijm. 16. En de Heere genas vele harten.
17. En de Heere bracht een leger van profeten groot in grote barensnood, en Hij baarde, zeggende : Laat dan het mannelijke vruchtbaar wezen. 18. En de Heere begon het leger der profeten te ziften, want zij die niet als de kinderen wilden zijn mochten de gemeente des Heeren niet binnenkomen. 19. En de Heere begon straffen op hen te leggen die kippen aten, en een vierde deur werd geopend in de hemel. 20. En zij van de Karazuur begonnen hen te verslinden die zich niet hadden bekeerd van het eten van kippen. 21. En dit waren de dagen van Lapsalvania, en deze dagen waren groot. In deze dagen kwamen de vliegen der hel tegen de spinnen des hemels in opstand, maar Izu begon groot te worden. 22. En in die dagen was er bescherming in Izu, en de discipelen des Heeren begonnen Zijn tepelen te dragen om het volk van melk des hemels te voorzien. En de melk was zoet. 23. En Izu kreeg een zware beker die alleen hij kon dragen, en een staf die alleen hij kon dragen. En hij begon de volkeren te voeden en te slaan. 24. En de kippen des hemels kwamen tot de aarde, en zij spraken : 'Ja, Eminius is waarlijk groot.' 25. En de Heere zegende Izu, terwijl de vijfde teen van het beeld begon af te brokkelen. En kou kwam tot de aarde, zevenvoudig, en de teen werd als een vrouw. 26. En weer zond de Heere een apostel des hemels, om in het verbond van Hosea tot haar te komen. 27. En grote verdrukkingen kwamen tot de aarde. En velen gingen als in gevangenschap, maar Kabbernal begon de heiligen te hoeden en werd vlees. 28. En een vijfde deur werd geopend in de hemel genaamd het blauwe vuur, en dit vuur was als het brandende ijs, en werd als een zon. 29. En de zegels der honden werden verbroken, driehonderdzestig in aantal. 30. En een beeld in de hemel verscheen, en zij droeg een snavel als de teen der vogels, en de kop van het beeld geleek op een spin. 31. En de Heere sprak : 'Dit is de zesde teen, en deze teen is heilig.' 32. En ik zag het beeld dat uit de hemelen was gevallen en weer was opgerezen wankelen. En de naam van de heilige teen der vogels was Perlottia, en zij leidde een schare van gevleugelde insecten die het beeld der aarde begonnen te eten, terwijl het instortte. 33. En de maaltijd duurde zeven volle dagen.
1. Laat dan het grote Metensia u leiden tot het schip der liefde. Dan zult gij varende door bloemenwateren de hemelpoorten van Kabbernal bereiken. 2. Oh gij, die tot de wereldschepen zijt gekomen, en tot het schip van Metensia, laat haar dan uw winden leiden. 3. Vrees dan niet de stormen der gewesten, want zij zullen uw sieraden laten branden als kandelaren in de nacht. 4. Smeekt dan vurig om de Tranen Gods, als honing voor uw boten. 5. En Haar haren zullen vlammen van verdoving, en gij zult haar verzegelde tranen zien. Laat haar Tranen u dan dronken maken, opdat gij verlichting brengt tot haar hart. 6. Dooft dan haar vlam niet uit, maar breekt de zegels der wateren. 7. En steeds hoger klinkt haar stem, als zij de berg bestijgt, en haar nachtgewaad bedekt de wateren, voor het stille nachtlatijn. 8. Haar slaapliederen verdoven harten, en brengen de wateren tot stilte. 9. In haar Tranen beeft het heilig zaad, gemanteld door haar liefde. 10. Scherpe pijlen zijn op haar boog, door wonden vinden zij hun weg, om paden in de duisternis te maken. 11. Zalig zij die tot haar Tranen genaderd zijn, haar zeven Geesten. 12. En de Lichten van Spricht stralen in haar Tranen. 13. Haar monden zijn verzegeld. Laat hen spreken. Zij brengt zoete woorden en zoete wijn, om harten te verdoven, om genezing te brengen tot hen in zwijm. 14. Laat haar Verstand uw sieraad zijn, en haar Wijsheid u omhullen. Zij heeft bliksem in haar ogen, met de sneeuw als haar mantel.
1. En laat haar stemmen hoog zijn, als de stemmen der ukalien, de geesten en arxels van Kabbernal. 2. En laten de ukalien haar lof brengen en haar omhullen. 3. Oh, laat Metensia rijzen tot in de laatste hemelen om haar werk te vervullen. 4. Laat haar verstand zwijm zijn, en haar doorzichtige jurken vreemden leiden. 5. Laat hen haar brengen tot het allerheiligste als zachte olie branden. 6. Het allerheiligste zij als zilver voor u, reinigende de schuilhoeken van 't hart. 7. En in de vlam der olielamp komen ukalien naar voren om het allerheiligste te vullen en te zuiveren, als een geschenk des Heeren. 8. En gij zult het gerei des Heeren apart leggen voor zijn altaren, om het te zuiveren in vuur. 9. En Metensia zal Zijn Geest zijn. 10. Laat haar woorden u dan zuiveren, opdat gij door de vlammen der ukalien geleid kunt worden tot de nieuwe tabernakel. 11. En gij zult een leegte in uzelf bemerken, en daar zult gij de Heere zien. 12. En de leegte zal tegen u spreken als tot zonen, en gij zult het nieuwe hart aanschouwen, met de tafelen van Kabbernal. 13. Gij dan bent gekomen tot een zuiverend vuur. Maakt ge dan op om den Eeuwigen Geest te ontvangen, met het ijs dat eeuwig brandt. 14. Gij hebt nog niet tegen de zonde ten bloedens gestreden. Ook draagt ge nog niet Metensia's wonden in uw hart. 15. Scheidt u dan af van het boze geslacht, opdat ge onder haar hamerslagen niet als een roos zult verwelken. 16. Maakt ge dan op om tot haar heilige berg te komen, en het licht van haar hart te aanschouwen. 17. In zuivere oorlogsvoering zult ge haar Geest ontvangen. 18. Strijdt dan om aan haar toorn te ontvluchten, dan zult ge met haar aan de ketel van haar toorn staan.
1. In vurige woorden hebben wij haar bemint, en met kostbare gesteenten hebben wij haar bekleed. 2. De harten der ukalien hebben haar omhuld in de ure des doods. 3. Zij hebben haar hart verlicht in haar moederschreeuw. 4. Wees dan als de ukalien. Oh zonen van Kabbernal, maakt dan uw harten gereed. 5. Laat dan het Woord des Geestes gestalte in u krijgen en als vlees worden. 6. Want in den beginne toen de Geesten Gods tot elkaar kwamen, werd het geheimenis des Heeren geopenbaard, en hij werd als een kind om ouderen te doen verstommen. 7. Onderkent dan de wijsheid des Heeren, want Hij is de Ziel des Geestes. 8. En onderkent dan dat Hij Zijn Eeuwige Geest heeft uitgestort, tot aan het einde der tijden. 9. Aanschouwt de wijsheid des Heeren, want zijn geheimenis is groot. 10. Een vast en rein deel zal Hij scheppen in uw binnenste. 11. In den beginne zweefde de Eeuwige Geest boven de wateren en de windstreken des hemels. 12. Als een hen heeft hij u uitgebroed. 13. En waar ukalien hem aanbidden, oh zonen van Kabbernal, zult ook gij vervuld worden met Zijn Geest. 14. En zij hebben dag noch nacht rust, daar hun ogen voor eeuwig gericht zijn op Zijn Aangezicht. 15. Zij zijn de visioenen Gods die vlees zullen worden aan het einde der dagen. 16. Laat dan niemand u de prijs doen missen door tomeloze vereringen en aanbidding, maar wordt gelijkvormig aan het Beeld Gods en aan zijn heilige ukalien. 17. Weest dan als de engelen des hemels, en wandelt met hen. Dan zult gij de wet vervullen, en een kind des Heeren zijn. 18. In de ure des doods hebt gij uw koningin bemint. Weest dan moedig, en herhaalt haar wetten veelvuldig, tot in aller eeuwigheden, om haar eeuwige geest te ontvangen. 19. Verlies dan de moed niet, gij kindekens, want zij die vasthouden zullen zijn als de bomen des hemels. 20. Gelooft dan dat de Eeuwige Geest tot u gekomen is, en het zal geschieden. 21. Gelooft dan dat hij u zal reinigen, en het zal u gaan naar uw geloof. 22. En wie dan gelooft dat den Eeuwigen Geest hem behouden heeft tot in aller eeuwigheden zal van de vierde dood geen schade lijden. 23. En de Geesten Gods gaven geboorte aan de Eeuwige Geest des Heeren op Zijn Dag. 24. Laat dan vanaf nu niemand meer van zijn lot onttrekken. 25. En de leegtes hebben genezing gebracht.
1. En het eeuwige woord kwam tot mij, en de eeuwige ziel, en in mij werd een eeuwige geest uitgestort. 2. En de Heer bevestigde zijn Geest. 3. En in de avondkoelte kwam Hij tot mij en liet mij de Geest aller Eeuwigheden zien. 4. En een stortvloed als van vuur bekleedde mijn borstkas en bliksemschichten dienden mij. 5. En de Geest was als een boom vol ogen, hebbende geen rust, dag noch nacht, en de Heer sprak deze woorden : 'Zalig hen die in de tempel leven.' En ik zag een tepelboom opkomen uit het mos om de ogenboom te verslinden. En de Heer sprak : 'Nu is de tijd dat de Geest strijdt tegen de eeuwigheden, en Hij zal overwinnen.' 6. En de Heer sprak over de troon die over alle eeuwigheden was aangesteld, en deze was de Ziel des Heeren. 7. Laat dan de Ziel des Heeren u vervullen, en gij zult anfitaat heten. 8. Laat dan het leger der anfitaten zich verheugen als bij een geboorte. 9. En als een brandende haardoven en het gezoem des hemels zal de dag komen, dat de Ziel des Heeren de aardbodem zal vervullen. 10. En het heilige vlees zal branden als de tepel, en zij zal een nieuwe dag aanschouwen. 11. Ja, de Heere Heere zal een hart van heilig vlees in uw binnenste plaatsen. 12. En haar ogen zullen tot rust komen, om heilige dagen te zien. 13. Ziet dan, de dagen van Metensia zijn nabij. 14. Haar tempelbeken zullen stromen en het land vervullen. 15. Laat haar bomen dan opkomen in uw harten, dan zult gij de wet vervullen. 16. Uw oog zal een nieuwe dag aanschouwen. Laat zij die uw harten behoedt dan uw gids zijn. 17. En een nieuwe morgen zal uw hart verlichten, en de ijzeren banden rondom uw hoofden zullen worden afgedaan. 18. Zo zal de Ziel des Heeren als een ruiter op zijn paard zijn, om de heiligen te voeren tot de bronnen van alle eeuwigheden. 19. En zij zullen rust vinden in eeuwige velden, waar alle tranen gewist zullen worden.
1. Tweede Metensia, machtige Liefde, brede kaak, vlammende rozen door 't donk're woud. Tweede metensia, haren vol Liefde, haren vol van goud, dragende een schort vol roze teerheden, vol met tederheid. 2. Ramen waar wolken achter staan, de duist're hand neemt mij mee naar een bitter land. Er is geen ontsnappen aan, het leven heeft genomen, waar koningen staan, zij kunnen niets doen. Zij heeft handen gebonden. 3. Duist're metensia, duister lied, ons zoekende in groot verdriet, wuivende haren, dromen van goud, diepe dorst in 't diepe woud. Metensia, mijn krachten zijn op, Geest van God, is dit mijn lot. Wie heeft mij dan zo pijn gedaan. 4. Een duist're hand nam mijn liefde weg. Wie heeft het gedaan. Of bent u het Heer, met onverstaanbaar water door mijn tranen heen, nemende mijn laatste parel met u mee. 5.Ik heb alles al verloren, toe was me snel, dan is het voorbij. Geest van Metensia, Geest van tweede Liefde, ik bid niet meer, mijn tranen doen mij zeer. Ik ben als verstomd, als een blinde loop ik op de weg, geen adem, gebonden, en bijna doof. 6.Ik bid niet meer, ik kan niet meer, mijn woorden zitten vast, mijn hoofd is afgesneden, mijn baard afgesleten. Roepen kan ik allang niet meer, en denken is een te grote opgave. Ik zak steeds dieper neer, in 't vuur te zijn, alles is onrein. 7.Laat mij maar varen, laat mij maar vergaan. Ik heb de moed verloren, ik kan het niet meer aan. Vlinders van de hemel, te ver weg, ik kan ze niet aanraken, en mij raken ze niet aan, ik geloof niet meer in liefde. 8.Daar boven hebben ze het allemaal goed, denk ik in mijn pijn en verworpenheid. Alles doet pijn, zelfs hetgeen dat nog in de buurt is. 9.Ik kan geen stem meer verdragen, de lichten doen mij pijn aan mijn ogen. Ik ben als blind en bijna doof, niets kan ik verdragen, geen stem, geen zachte hand, alles is onrein, en alles doet pijn. 10.Tweede Metensia, waar leef ik nog voor, 'k heb alle hoop verloren, alles is ijdelheid, eindigende in strijd. Wij ontvangen om weer te kunnen verliezen, waar eindigt dit, is dit de tweede hel.
1. Tweede Metensia, wij allen gaan door de tweede hel, door u verlaten, oh Geest van God, u reinigt ons in uw vuur. Alles is onrein, alles is bedorven, hoe blind wij zijn, U ziet het elke morgen. Oh, Geest van Metensia, heb genade met ons. Wij vertrapten uw schepping, wij schiepen de herinnering als een trauma in het bos. 2. Geest van Metensia, er is geen hoop meer voor ons. Wij hebben gezondigd, Uw Geest heeft ons verlaten. 3. Eeuwige brokken hebben wij u nagelaten. Uit het boek der erfenissen hebt Gij ons gewist, en nog steeds houdt Gij van ons, nog steeds door u bemint. 4. Geest van Metensia, genade zij met U, door doornen ziet u rozen, u blijft steeds in ons geloven, want waren wij niet als wezen, in onwetendheid zondigden wij tegen U. 5. Daarom hebt Gij ons vergeven, en reine klederen voor ons geweven, in 't zoete woud ons een plaats gegeven. 6. Misleiding op misleiding kwam tot ons, en wij hebben Uw stem niet verstaan, overgeleverd aan de krochten van de tweede hel, onverlicht onze zielen, brak u onze snaren één voor één, u tuchtigt in uw liefde, wij durfden ons niet te bewegen. 7. Na grote smart, baden wij dan in uw liefde, voor altijd in de fontein van beminning, u vloog over bossen om een plaats te bereiden voor hen wiens harten waren afgeweken, u vergat niet één, u liet hen wederkeren. Teed're wijn, zoete appel, genade is met u.
1. Koele liefde, maneschijn, ik kan nergens heen. Uw Geest heeft mij omsingeld, het tweede Metensia. Vader vond mij in zijn liefde, ik wist niet waar ik heen moest gaan. 2. Zijn Handen droegen mij, tot heel dicht bij Uw hart, zachte vlam, lichtend vuur. 3. Alles door uw liefde geweven, ook mijn zonden, u bracht ze in uw werk. U weet hoe u moet vergeven, u weet hoe u moet weven. Niets is dan onmogelijk voor u. 4. U kunt alles gebruiken, ook mijn afvalligheid naar U, Heer, hoeveel tranen heb ik U gebracht, en waar heeft U mij heengebracht. 5. Tweede Metensia, hart van zoete liefde, bron van tederheid, hoeveel pijn heb ik u gedaan. 6. Ik wil er niet mee leven, mijn geweten verslindt mij, keer terug. Heer, ik heb in onwetendheid geleefd, mijn zonden waren niet gemeend, mijn duist're hart liet mij heel anders denken. Nu heeft u het verbroken, de lijn tussen u en mij, ik kan alleen maar hopen. 7. Waar moet ik naartoe zonder Uw Geest, ik ben toch altijd rein geweest. Nog nooit heb ik u afgezworen, toe laat me niet alleen. 8. De zonde heb ik in onwetendheid gedaan, niet wetende dat uw Geest daar vertoornd over was. Ik was nog jong, niet kennende het verschil tussen goed en kwaad. 9. Ik dacht dat ik u diende, maar ik diende de duisternis. Die mantel nu afgeworpen, ik ben toch altijd rein geweest, U die alle harten kent, u moet dit toch ook weten. 10. Kent u dan mijn tranen niet, er is nog zoveel tijd voor U en mij tezamen. Laten we alles vergeten om opnieuw te beginnen. 11. Ik was te jong om alles goed te begrijpen. Nu ben ik oud genoeg om u te verstaan. Toe laat me nu nooit meer gaan.
1. Laat de dingen maar staan, in dit huis van stilte. Wij zijn niet van node, dat iemand ze wegneemt. Kijk die wonden, en die zonden, openbarende de wijsheden Gods, kijk die liefdes, kijk die glorie, ze houden alles vast wat we nodig hebben. 2. Laat de dingen maar staan, we zullen er mee blijven zeulen. Nee, bevrijdt ons niet, 't zijn de doornen in 't vlees. Dat wat jij zonden noemt is dat niet het goede ? 3. En dat goede van jou is dat dan geen zonde ? Laat de dingen maar staan, wij hebben niet van node dat een mens ons helpt. 4. Wij hebben de Heere, wij zijn van de Heere, maak daarom plaats vrij. Wij willen wat ruimte om te spreken, wat ruimte om te leven, meer vragen wij niet. Wij hebben geen behoefte aan praatjes aan fabels en vromiteiten, wij volgen gewoon de Heere, net als jij doet. Geloof wat je gelooft, wij geloven dit. 5. Wij willen er niet om strijden. Wij nemen 't recht in onze handen voor onszelf, doe jij dat voor jezelf. Hier scheiden onze wegen. Kom nooit meer terug. 6. Ontmoeting is alleen in de Heere. Vaarwel voor nu. Ik kan je niet geloven. Ik zal niet over je dromen, niet aan je denken, geef ons ons verstand terug. Je hebt ons teveel pijn gedaan, zou je daar nu nog meer aan toevoegen ? 7. Onder de Karazuur zijn wij. Sla je opnieuw toe, zoals je hebt gedaan, het zal je spijten. Als je naar wroeging verlangt, kom dan maar op. Wij zullen er niet om strijden, de Karazuur is ons genoeg.
8. En als gij strijdt, strijdt in de Karazuur. En als je je verblijdt, verblijdt je in de Karazuur. Zij zullen je nooit teveel te lijden geven. Laat de dingen nu maar staan, in dit huis van stilte. Neem je kruis maar weer op, en kom tot het volgende vertrek. 9. Je kunt toch echt niets meenemen dan je kruis. Maar aan de ingang van het volgende vertrek, zul je dat ook weer inleveren, en je nieuwe kruis staat klaar als je door de deur binnengekomen bent, gij van de Karazuur. Het nieuwe huis, is ook een nieuw kruis. 10. Alles staat al binnen. Geloof me, kom niet te dichtbij, want dat zal je bezuren. De Heere Heere is een verterend vuur. Draag dan naar vermogen, en blijft van dingen af. Leer te bidden, breek geen beenderen, geloof en heb elkaar weer lief. 11. En als gij strijdt, strijdt in de Karazuur, en als gij dingen laat, sta in de Karazuur. Er is dan niets wat jou kan stoppen, als je leeft in de Karazuur, en je hebt ook niks te mokken dan, beleef het mee, in dit heilige uur. 12. Kinderen, hun harten verslagen, door de dorre stof van 't verleden. Kinderen, vol tranen hier, zij werden vaak door hun leeftijd gemeden. Nergens hadden zij rust, nergens vonden zij liefde. Vrienden bedrogen hen, maar nu zijn zij bij de Karazuur. 13. Hier is Liefde, hier is aandacht. het hoeft niet altijd te zijn, als ze slapen, staan anderen op wacht, daar waar de stilte altijd heerst, de tweede stilte. Laat de dingen maar staan in het tweede huis van stilte, laat het natte maar drogen, onder haar zon. 14. Heb liefde onder elkaar, en droog elkaars tranen, als de zon van Metensia, bij de haarden der Karazuur. Geloof in elkaar, zij heeft u uitgekozen. Laat de koorden u dan leiden, naar de nieuwe stad. 15. Vreest de duisternis niet, maar vreest de Heere. Ziet, de karazuur is tot u gekomen, dragende het Zwaard van het nieuwe uur.
1. Boek tot het openen der verzegelde donderslagen. Gij hebt dan thans de donderslagen gehoord, maar gij hebt het niet begrepen. Zij zijn de zeven mysterieen voor Gods Troon, waarover niet gesproken mocht worden, en daarom verzegelde de Heere dezen tot aan de eindtijd. 2. Want in het laatste der dagen worden de boeken geopend, en gij zult het licht der duiven zien nederdalen.
3. En Hij sprak dan : Opent nu het zegel van de eerste donderslag door Johannes gezien. En ik zag een vogel neerdalen uit de hemel, en de vogel werd zeer groot. En zij droeg de eerste donderslag in een schaal als de verschijning van een engel. 4. En ik werd als door een vuist van wind neergeslagen, en kreeg een visioen des Heeren over de drie kruizen van Golgotha. 5. En één der rovers had Jezus daar getroost, en Jezus sprak tot hem de woorden dat hij heden met hem in het paradijs zou zijn. En dit is dan het eerste mysterie des heeren, dat hij zijn engel gezonden had om de Heere aan het kruis te troosten. 6. En deze engel werd vlees, stal van de rijken om het aan de armen te schenken, en pleegde misdaden tegen hen die groot onrecht brachten en velen verdrukten. En zo moest dit verborgen blijven tot in het laatste der dagen. 7. De Christus heeft altijd een verborgen troost gehad, en die naam was groot, want Renok was als de engel des Heeren, als het verborgene Gods en de verborgen Zoon. 8. Zo was hij dan als een broer van Christus, om velen die tot het verborgene zouden komen te troosten en te zaligen. En zo was hij dan de zachte woede Gods, en Zijn verborgen woede, als het hart Gods. 9. En Renok werd niet opgewekt, omdat hij verborgen moest blijven tot aan het einde der dagen. Zalig hen die tot Renok gekomen zijn en tot Zijn kruis.
10. En de Heere sprak toen : Opent mij nu de tweede donderslag door het zegel ervan te verbreken. En ik zag een leeuw neerdalen uit de hemel, en zijn macht was groot. 11. En deze leeuw droeg het mystieke des Heeren als klederen en doeken om hem heen. En deze klederen waren verscheurd en opnieuw genaaid. En de leeuw begon te brullen, en er vielen vele doden op de aarde. 12. En ik zag een bok in open hemelen verschijnen, en hij droeg de doden, en zijn verschijning was zeer verschrikkelijk. En de Heere sprak : Renok zal de tweede Christus zijn, die verborgen is gebleven tot aan deze dag toe. 13. En de bok begon wild te bewegen en te draaien, en zijn ogen waren wit. En de Heere sprak : Nu zal ik openbaren, die engelen en geesten, die hemelen en verborgen plaatsen die altijd in Renok zijn geweest om geheim te blijven tot op deze dag. 14. En ik zag een andere engel die Sarsia heette, maar niet de Sarsia was die ik kende. En zij had vele verborgen plaatsen in haar, en zij was als de wateren van verborgen en duistere hemelen.
15. En toen sprak de Heere : Opent mij nu het derde zegel van de derde donderslag en spreekt wat gij daarin ziet. En vurige steken kwamen tot mijn hoofd die in water veranderden. 16. En dit water was hard en wit, en begon te bruisen. En ik zag de staf van Renok oprijzen en hij wees op de landen der indianen. 17. En de staf sprak : 'Zalig hen die tot Brannan komen.' En ik zag Brannan groot worden voor de Heere, en de landen der indianen werden verscheurd. 18. En ik hoorde geween in de hemel, voor vele dagen lang, en het geween was als het geween van katten. En de staf sprak : Zevenvoudig zal ik de landen der indianen moeten scheuren, opdat het rein worde voor de Heere. 19. En ik zag Renok op de verscheurde landen spuwen, en een nieuw volk begon voort te komen. En zij kenden de werken van het oude niet, maar waren vol van de Geest. En zij kwamen tot Renok, en brachten hem zijn baard terug. En vele andere dingen herstelden zij. 20. En Renok sprak : Dit dan is mijn heilig volk, en zij zullen des Heeren zijn. En aan Renok werd veel troost gebracht, omdat Hij zoveel troost aan de Heere had bewezen. En vanaf die dag werd Renok de Trooster genoemd, waar de Heere over geprofeteerd had, en beloofde aan allen die Hem liefhebben. 21. En aan Renok werd veel eer bewezen, omdat hij zich zolang verborgen had gehouden als de verborgen wachter des Heeren, die tezamen met Zijn Heere gekruisigd was. Zo hebben hen die met de Heere zich lieten kruisigen veel eer aan Hem bewezen.
1. En toen opende de Heere het zegel van de vierde donderslag, en er kwam een stilte in de hemel, voor een lange tijd. Of deze stilte dagen of uren duurde wist ik niet, daar ik mijn gevoel voor tijd was kwijtgeraakt. 2. En er kwamen insecten uit de mond van Renok, en zij vlogen tot de verscheurde landen van de indianen en het nieuwe volk, en zij verdeelden het volk in tien stammen. En weer spuwde Renok over hen. 3. En er kwam grote rust tot de tien stammen. En zij dan droegen de tanden des Heeren. En de eerste stam van Renok heette Sinsabeine, en zij was als het kind der gehoornde slangen. En zij was als een dochter van Renok, dragende het gezuiverde ijs en het zoete. En de tweede stam heette Abdal, en dit was als het kind der apen en runderen. 4. En Abdal werd groot voor het oog des heeren, en bracht veel troost. En zo werd hij het kind van troost genoemd. En met Maasdo ging hij uit om Kabbernal te herstellen. En zo waren dan Abdal, Maasdo en Kabbernal een groot sieraad voor de Heere, en zij brachten de wereldschepen voort. 5. En de derde stam werd genoemd Tamille, en zij was als het rattenkind, en zij werd groot voor het oog van de Heere, en bracht genezing tot vele harten. En de vierde stam was genaamd Tabulle, en zij was als het kind der raven. En zij was begiftigd met grote wijsheid en de kracht het zoet te zuiveren en te heiligen voor de Heere. 6. En aan haar werd de Marion als een schat geschonken, en daarmee leidde zij haar broeders en zusters in vrede voor het aangezicht des Heeren, en was zij de vreugd van Renok. En de vijfde stam was genaamd Sartarus, en deze droeg vele kronen. 7. Tot deze kwamen vele brokaten en nachtlatijnen als de sieraden des hemels, en des Heeren. En de zesde stam was genaamd Akra, en zij kreeg vele macht over de sterren, en was aangesteld om het zachte te zuiveren. En zij werd groot in de naam des Heeren, en was als de vrucht van Renok. 8. En Zoekru groeide op voor het aangezicht des heeren, de zevende stam, en zij heerste over het dunne en het dikke, en had macht hen te zuiveren. Ja, ook had zij grote macht over het vuur, en kon het laten neerdalen wanneer zij wilde, om haar werken te doen. 9. En zo was dan Sartarus Akra Zoekru als het Heer der duisternis, aangesteld als een sieraad van Sarsia van Renok. En de achtste stam was als het Vatex des Heeren, en het was wit, als een groot wit vuur, en zij werd genoemd Lakus, en droeg de sleutelen der mysterieen. 10. En aan haar werd het Esmeralda geschonken als een bloemenjurk, doorzichtig van glans, en zij had vele kragen en openingen. Ja, zij had de macht over de sluitsels des Heeren die als slaapliederen waren in de nacht. 11. En Lakus werd groot voor de Heere, en volgde haar vader. En zij werd dan ook Navolger van Haar Vader genoemd. En zij zat het dichtste bij haar vaders hart dan allen. 12. En de negende stam van Renok was genaamd Oko, en hij was als de rivieren in hun macht. Hij werd de brullende leeuw van zijn vader genoemd. En de tiende stam was genaamd Elma, en zij hoedde de dieren van haar vader. 13. Zij was goed voor de wezen en weduwen en bracht rust tot haar vader, zijn vuren zuiverende.
14. En toen brulde de Heere om het zegel van de vijfde donderslag te openen. En de bloemenzeeen gingen open, en verhalen van het verleden werden opgevist, en men versierde elkaar daarmee. De dieren des hemels begonnen te verschijnen, en Renok opende Zijn tempel. 15. En zo werd Hij dan tot een Eeuwig Evangelie, daar Hij de Trooster des Heeren was, en de Verborgen Zoon. En Hij gaf allen die Hem aannamen de macht om kinderen Gods te worden. En zo werd dan het Evangelie van Renok verkondigd aan de ganse aarde. 16. En Zijn discipelen spraken als de panter. En ijs vloeide voort vanuit het tweede Woord, daar het het Woord van Renok was.
1. En de Heere haalde het zegel van de zesde donderslag en zij was als de brandende lokogaam. En de Heere boog zijn hoofd, en vertelde aan zijn discipelen over de judaskus als over het zwaarste lijden van Christus. Ook vertelde hij over de blinddoek van Christus, de doek over zijn hoofd, waarna er in zijn gezicht werd geslagen en hij gedwongen werd te profeteren wie degene was die Hem had geslagen. En de Heere vertelde over de drie spotkleden : het keizerlijke spotkleed wat Hij bij Herodus kreeg, en het scharlaken spotkleed en het purperen spotkleed wat Hij kreeg bij Pilatus. En deze plaats was genaamd Gabbatha. En het keizerlijke spotkleed wat Herodus Hem schonk maakte Hem strijdvaardig toen hij in het dodenrijk afdaalde. Ja, als een rebel kwam hij tot de onderwereld, om gevangenen te bevrijden, en krijgsgevangenen mee te voeren. Maar dit deed hij door de wapenen van het lijden, en door het wiel. Zo daalde hij als een verzetsstrijder af in de onderwereld door zijn lijden. Zo werd hij door zijn martelaarschap in de dieptes van het dodenrijk en de onderwereld geworpen, en werd door dit martelaarschap veelvuldig koning der onderwereld. Ja, door het spotkleed wat Herodes hem gaf, het glitterende gewaad, kwam Christus tot de gevangenissen der onderwereld, waar Korachs kinderen gevangen zaten, en hen van de zondvloed. 2. Maar ook kwam hij door het schitterende gewaad wat Herodes Hem als spotkleed gaf tot de gevangenissen van Atlantis, van de eerste en tweede aarde. En hier zette hij velen vrij uit de gevangenissen der onderwerelden, hen die vergaan waren in eerdere zondvloeden, en hen die vergaan waren door vuur of ijs. Ook voerde hij door het schitterende kleed wat Herodes hem omdeed vele krijgsgevangenen mee in de hoge. En Hij kwam tot de plaats waar Barabbas, de verzetsstrijder, vandaan kwam. Hij was een rebel en een barbaar als een strijder tegen de Romeinse bezetter en de Griekse erfenis. Zo, door veelvuldig in de onderwereld af te dalen nam Christus de plaats van Barabbas in. Barabbas nam door zijn bevrijding de plaats van Christus in. Zo was Barabbas dan de verborgen spiegel der heerlijkheid, en de zesde verzegelde donderslag.
3. En zo heeft dan Barabbas, de beruchte gevangene, door zijn vrijmaking, de poort geopend voor Christus, en was hij de enige die het Griekse fundament en zegel kon verbreken. Dit dan is het geheimenis Gods door de eeuwen opgespaard. Ja, de Heere heeft met deze stenen zijn hemelen opgebouwd, en het zijn kindekens niet geopenbaard.
4. Toen opende de Heere het zegel van de zevende en laatste donderslag, de erfenis van Johannes, en keek naar zijn discipelen. En slangen begonnen voort te komen vanuit het zegel, en de slangen kwamen tot de aarde op de oude poorten van de vorige aardes en scheppingen te openen. En de Heere glimlachte. En de Heere sprak met donderende stem, zeer luid : 'Zo is dan het zevende en laatste zegel der donderslagen verbroken, en zal de zevende donderslag spreken dat wat eeuwen verborgen is gebleven. Slechts enkelen hebben het zaad hiertoe gedragen.' En een wolk van gif kwam tot de aarde, een zeer vochtige wolk van het gif der slangen, en er was geween op de aarde. En het geween steeg tot de hemelen, omdat God het laatste grote geheim van de donderslagen had geopend. En het geheim kwam opzetten als een slang, en begon te spreken, terwijl tijden zich leken om te draaien en ineen te vallen. En de slang begon te spreken over het gif der onderwereld, en de galbeker van Christus. Ook sprak de slang over de geheimenissen van de judaskus, en over de verborgen spotklederen van de onderwereld die Christus droeg toen hij daarin afdaalde. En voor lange tijd sprak de slang in onverstaanbare talen, de talen der onderwereld, en de talen der oude scheppingen. En slangentongen van vuur begonnen op de hoofden van de discipelen te verschijnen, en ook zij spraken in andere talen. En de slang sprak : Zo is dan Barabbas de hoeksteen van het Eeuwig Evangelie. En de slang opende een poort, en die poort leidde helemaal tot aan de eerste aarde. En de eerste aarde bestond uit twee tijdperken : het tijdperk van de Dorga, en het eerste tijdperk van Atlantis en de Troiade. En de zevende donderslag van Johannes leidde hen binnen in een hal van visioenen en dromen. 5. En de Heere beschermde hen, want hij had hun harten verzegeld, en de Heere sprak als de wind. En de hal verdeelde zich in twee delen. En in het eerste deel waren windvlagen, en in het andere deel was een vuur. En het vuur begon zich te verplaatsen naar het andere deel, maar de discipelen bleven ongedeerd, daar de Heere met hen was, en hen beschermde. En weer begon het vuur te verschuiven, en plotseling waren beide delen vol vuur. En de dromen en visioenen begonnen tot de discipelen te komen, en met de Heere daalden zij in de onderwereld. En de Heere sprak tot hen met luide stem, en zij werden niet door angst bevangen. En de Heere gaf hen rust en inzicht. En weer kwamen ze tot een hal, en deze hal was verdeeld in drie delen. En hier zagen zij ook het latere tijdperk van Atlantis op de tweede aarde. En de Heere liet hen Barabbas zien, en de discipelen waren verbaasd. En ze vroegen aan de Heere : Hoe kan een man die reeds geleefd heeft weer leven, en met dezelfde naam aangesproken worden. En de Heere zei dat dat een raadsel was en een geheimenis. De Heere was het die ervoor gezorgd had dat Barabbas ook een tweede keer Barabbas zou heten. En de discipelen waren verwonderd. En Barabbas was een groot man in het tweede Atlantis, en hij leidde een groot volk en een religie. En de god die hij diende was Sorg Sorba. Hij zorgde ervoor dat de ordes van de Troiade in het tweede Atlantis weder opgericht werden, maar velen maakten er misbruik van, en Barabbas werd tot een wildernis. En ze namen hem mee naar een hoge rots, en wierpen hem in een ravijn. En zo daalde Barabbas tot de onderwereld, tot het eerste Atlantis en de Dorga en haar tijden. En hier werd hij vastgeklonken aan een rots, en vogels aten van zijn ziel.
6. Zo is dan Barabbas de spiegel en de paradox van Christus. En de zevende donderslag sprak : Zo Barabbas het tweede Atlantis vertegenwoordigt, zo vertegenwoordigt Simson het eerste Atlantis. Want Simson leefde ook in het eerste Atlantis, en ziet, hij diende de god Sorg Sorba. En ook hij was een groot man, en leidde een groot volk en een religie. En hij was tegen het toen regerende keizerrijk, want het was wreed. En Simson had een grote filosofie, en was intelligent, terwijl Sorg Sorba hem bovennatuurlijke krachten had gegeven. En in die dagen waren de engelen Roda, Jonatras en Ramses op de aarde, en ziet, zij werden arxelen genoemd, en god werd in die dagen Sorg Sorba genoemd. En Simson bouwde een stad, en daarna een land, en liet grote steden vallen. En Simson maakte de naam van Sorg Sorba groot, en van de python. En de Troiade groeide op in die dagen, en er waren tekenen van vuur aan de hemel. En Simson bouwde een toren en die toren was zeer hoog. En Simson waarschuwde het volk dat er een vloed zou komen. En hij bracht het volk onder in schuilkelders van de toren. En zo maakte God een einde aan het toen heersende keizerrijk. Maar later keerden enkele discipelen van Simson zich tegen hem, en zij misleidden velen van het volk tot het herbouwen van het keizerrijk. Ook hadden enkelen van het oude keizerrijk schuilplaatsen onder de grond gehad, waarin zij velen verscholen hadden. En de woede van God begon op te laaien en over Simson te komen, nu zelfs hun eigen volk aan het afwijken was. En God gaf Simson kracht zoals er nog nooit eerder op aarde was geweest, en nooit meer zou komen. En Simson werd hongerig als een verscheurend dier toen de Geesten des Heeren over hem kwamen. En hij geraakte in vuur en vlam, en liet lava uit de hemelen neerdalen. En Simson verslond en verscheurde velen door het vuur des Heeren. En vanaf dat moment begon Simson zich terug te trekken in de wildernis. En aan het einde van zijn dagen toen hij oud geworden was begonnen zijn krachten van hem te wijken. Op een dag vonden zij hem en hingen hem op. En de Heere nam het lichaam van Simson van de aarde.
7. En ook in de oude Dorga tijden waren de profeten des Heeren op aarde. En zo was het eerste tijdperk van de Dorga van David, de tweede van Jakob, de derde van Jozef, de vierde van Noach, de vijfde van Salomo, de zesde van Jesaja, de zevende van Jeremia, de achtste van Habakuk, de negende van Nahum, de tiende van Hosea, de elfde van Jona, de twaalfde van Haggai. En de dertiende was van Salomo, die de grootste tempel ter aarde had gebouwd, tot diep onder de grond en hoog in de lucht als een toren. En de omvang van die tempel was als landen tezamen gevoegd, en van zulk een omvang zou er nooit meer een tempel wezen. En Salomo bracht een oordeel over de aarde, en zelfs over zijn eigen tempel, want zijn priesters waren ontaard. En zo werd hij de laatste koning van de Dorga. En zijn tempels en mijnen waren legendarisch, maar ziet, zij werden verslonden door vuur. En Salomo wandelde door het vuur, en had macht over het vuur, daar de Heere met hem was. En Salomo sprak met de Heere in talen van vuur. En God leidde Salomo tot een eeuwige tempel.
1. En er waren dan vele vrouwen die Christus volgden. En onder hen was Maria van Magdala, van wie zeven boze geesten waren uitgevaren, en wiens bevrijding opgetekend is in het boek van Magdala. En ook waren onder hen Johanna, de vrouw van Chusas, de rentmeester van Herodes, Susanna, Maria, moeder van Jakobus, Joses en Salome, de moeder van de zonen van Zebedeus, en vele anderen die Hem dienden. 2. En één van hen ging wenende achter hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar haren. Deze vrouw stond bekend als zondares. En zij kuste zijn voeten en zalfde ze met mirre. 3. En de Christus werd beschuldigd door de farizeeers, daar zij een zondares was. En zij betwijfelden hem of hij wel een profeet was. 4. En de Heere sprak : Vervloekt zijn zij die oordelen in hun twijfelen. Laten zij die twijfelen de Heere vrezen. 5. En de farizeeer die Hem genodigd had zeide : Indien zulke een profeet zou zijn, dan zou hij wel weten wat en wie deze vrouw is die hem heeft aangeraakt. Zij is een zondares. 5. En de Christus richtte Zich tot Simon, terwijl Hij de wenende vrouw aanwees, en zeide : Ziet gij deze vrouw ? Ik ben in uw huis gekomen. Water voor mijn voeten hebt gij niet gegeven, maar deze vrouw heeft met tranen mijn voeten nat gemaakt, en ze met haar haren gedroogd. 6. Een kus hebt gij mij niet gegeven, maar deze vrouw heeft sinds ik binnengekomen ben, niet opgehouden mijn voeten te kussen. 7. Met olie hebt gij mijn hoofd niet gezalfd, maar deze vrouw heeft thans met kostbare narcusmirre mijn voeten gezalfd. 8. En de discipelen waren geschokt, en één van hen zou Hem verraden voor dertig zilverlingen.
1. Eens kwamen er Sadduceeen tot Hem, die beweren dat er geen opstanding is. En zij raakten met de Christus in twist, en stelden strikvragen. 2. En zij legden hem voor de vraag dat wanneer een weduwe opnieuw huwt, met wie ze zou huwen in de hemel. 3. En de Christus sprak : Dwaalt gij niet daarom dat gij de schriften niet kent, noch de kracht Gods ? Want wanneer zij opstaan uit de doden zullen zij zijn als de engelen, en die huwen niet. 4. Maar Hij sprak als in een geheimenis, want in de profeten wordt wel gehuwd. 5. Alleen de Geesten Gods huwen dan. 6. En de Christus onderwees en sprak in geheimenissen en raadselen, daar Hij mystiek was. 7. En velen verdraaiden zijn woorden. En Hij sprak dat de Christus veel zou moeten lijden, dat Hij de Waarheid was, maar dat zij allen moesten uitzien naar de Volle Waarheid die komen zou. En hiermede sprak Hij over de Heilige Geest en de Geesten Gods. 8. En Hij sprak : Vervloekt zij hen die door de ogen van leugen kijken, en elkaar overleveren aan de rechters der hel. 9. Het is beter dat hun ogen uitgerukt worden, opdat zij in eeuwigheid niet zien. 10. Indien uw oog u dan tot zonde verleide, ruk het uit. Want het is beter geen ogen te hebben, dan met beide ogen in de hel te worden geworpen. 11. Indien uw voet u dan tot zonde verleide, hak het af. Want het is beter zonder voeten te leven, dan met beide voeten in de hel te worden geworpen. 12. Zij dan die het goud pakken en het zilver verachten : Vervloekt zijt gij. Zij dan die het zilver pakken en het goud verachten : Vervloekt zijt gij. 13. En de Christus deed vele grote werken, en begon te spreken over de grotere werken die na Hem zouden geschieden.
1. En een deur werd in de hemel geopend. En ik zag de Heere zitten in een wolk. En Hij sprak : Zij die op de aarde zijn hebben hun geschiedenissen overmatig en overmoedig tot het Woord Gods gerekend en zo vele heilige dingen bezoedeld. 2. Laten zij deze zaken in hun geschiedenisboeken optekenen, en het Woord Gods heiligen en zuiveren. 3. En de wolk kwam door de geopende deur naar buiten en hief mij op. 4. En de Heere nam vele profetieen uit het bezoedelde Woord en bracht ze tot de geschiedenisboeken der profeten en profetische boeken. 5. En Hij stond hen niet weder toe Zijn Woord te bezoedelen. 6. En de Heere sprak : bewaart dan uw overleveringen, en zuivert deze. Blijft met onreine handen van Mijn Woord af en heilig deze. 7. En zo kwamen vele Geesten Gods vrij, daar zij waren uitgedoofd door krachteloze woorden. 8. En vele profeten kwamen tot heerlijkheid. En de Heere voegde toe aan hun midden. En vele engelen die voor lange tijd door vorsten der hel werden tegengehouden kwamen tot doorbraak. 9. En de Heere sprak : Zuivert dan Mijn Woord, opdat gij het Tweede Woord rijkelijk zult ontvangen. 10. Zij die Mijn Woord niet zuiveren hebben ook Mijn Tweede Woord niet. 11. Opent dan de stang van Eminius en het purper. 12. Kent dan de Heilige Stang in Zijn Tempel. Gij hebt dan uw woorden laten vastleggen door hen die geen profeten waren, en hen die vleselijke overleggingen hadden. 13. Zoudt gij dan hen die geen profeten waren over uw zielen laten waken en u hoeden ? Gij waart in de handen van kooplieden. Maar de Heere Heere heeft u losgekocht. 14. Laat u dan niet wederom verblinden. Houdt vast wat ge hebt, en laat u zuiveren in vrezen en beven.
1. De Christus kwam om het boze oog te slaan. Indien gij het oog der mensen dan nog draagt, ziet toe dat het niet uitvalle. 2. Hangt dan het oog niet aan, opdat u niet in misleiding valle. Heeft de Christus u dan geen oog gegeven ? 3. Gij dan leeft aards, en zult ook door de aarde ten onder gaan. 4. Zalig zij hen die de Christus aanhangen, want zij gaan van dag tot dag, en de Heere redt hen. 5. Zij dan hopen op een nieuw verbond, en hangen Zijn Geest aan, tot Verzoening met de Geesten Gods. 6. Laat u dan niet wederom binden. De Christus heeft u immers uitgeleid als een fundament zijnde van uw kostbare geloof. Bouwt dan voort op dit fundament. 7. Gij doet er wel aan de Geest Gods aan te hangen als een lamp, leidende u tot de Geesten Gods. 8. Want vele verborgenheden heeft de Heere voor hen die Hem dienen. 9. Zoudt gij dan niet voortbouwen op dit fundament, dan zijt gij open en bloot voor de storm. 10. De Heere dan heeft u apostelen gegeven, om uw daken te leggen. Weest dan allen als apostelen in de Heere. 11. Gij dan zijt het brandende zilver voor het Aangezicht Gods, en spoedig zal het goud uit deze bron voortkomen. 12. Hecht u dan niet aan aards goud, maar aan het goud des Heeren.
1. Door uw pijn zult gij de Christus zien. Door uw pijn zult gij de rozen zien, en hun goddelijke geuren. 2. Ja, zij zijn de koningen van de pijn. En de Christus is vol met hen. 3. Veracht dan de doornen in uw vlees niet. En laat ze niet voor hun tijd wegnemen. 4. Want zulk een apostel die zulke dingen doet is de Heere een gruwel. 5. Gij zult u dan van zulken afzonderen, opdat de Heere u niet met hen afzondere. 6. Want zulken zijn een stank in de ogen van de Heere, en zij zullen gerekend worden tot de uitwerpselen van koeien. 7. Ja, een gruwel voor de Heere zijn die profeten die Zijn tijden niet kennen. 8. Laat de ketenen dan die bescherming heten uitgroeien tot rozen, en laat de doornen uitgroeien tot wapenen, in plaats van het zaad des Heeren weg te gooien. 9. Het kruis is dan hen die de Heere dienen tot sieraad, maar hen die zondigen is het tot de uitwerpselen der varkens. 10. En de doornenkroon is tot een lieflijke geur van hen die Zijn tranen dragen, maar tot de goddelozen is het een reuk des doods. 11. Indien gij lijdt, lijdt in de Heere, opdat gij het zaad van genezing zult zien. 12. De Heere echter leide u tot het kruid van Golgotha, opdat gij nog grotere genade zult zien. 13. Heiligt dan de negen boeken des geestes in uw harten, als het Zuivere Woord, opdat gij het zilver des Heeren zult zien. Het Tweede Woord dan is het goud des Heeren. 14. Gij dan zult zuiver worden in het zilver des Heeren, wanneer gij dan de Woorden die Hij aan u gaf zuiver houdt. 15. Zij die het Woord bezoedeld hebben, hebben daarmee hun geest en ziel bezoedeld. 16. En bruisende wateren van het zilver zullen u leiden tot Getsemane, waar gij het gezicht des Heeren zult aanschouwen. 17. Ziet dan, want Hij spuwt vuur en wateren. Wie dan spuwe, spuwe in de Heere. 18. Hij dan, die het Woord en Zijn slijk bracht, om de ogen van blinden te openen, staat voor u. 19. En Hij, en Zijn Geest en de Geesten Gods kloppen op uw deur. Ziet dan, zij zullen u tot rechters wezen.
1. Grote Liefde is dan getoond in het plan Gods, vanaf de grondlegging der hemelen en de aarde verborgen gehouden. 2. Wie heeft dan Zijn werken kunnen doorgronden ? Laten zij dan die hun monden openen met Wijsheid des Heeren komen. 3. De dwazen zullen spreken, en zij zullen elkaar niet verstaan, want de Heere Heere heeft hen verstrooid. 4. Zij hebben u dan niet tot het zuivere geluk laten komen, maar zij hebben u lange tijden onderdrukt. 5. En zo waart gij dan als een bloem in de woestijn, reikende tot aan de poorten des hemels. Als de Heere dan de woestijn voor zijn tijd had weggehaald, zie, gij zou ter helle gedaald zijn. 6. Laten uw overleggingen u dan niet bespotten, maar ken de Heere, wiens woorden rein zijn. 7. Gij bent dan geheiligd in zilver. De Heere zal u verdedigen en uw uiteinden beminnen. De uiteinden van het kruis zijn als het witte satijn der hemelen. Geeft de natuur u zelf de oplossingen dan niet ? 8. Laat dan de bomen en struiken van uw lijden groeien, opdat zij het bloesem des hemels voortbrengen. 9. Zij die het lijden voor zijn tijd hebben weggekapt, lijden nu dikwijls wroeging en dorheid. Ja, hun enige feesten zijn nu in spot. 10. Dat de Heere uw harten besproeie en de schatten der hemelen laat zien. Komt dan hogerop, opdat de Geesten Gods met u spreken. 11. Schenke dan geen genade aan de zonde die in u leeft, en tuchtigt uw kinderen, opdat zij straks in lof kunnen oogsten. 12. Sommigen hebben hard gewerkt, en de fundamenten door hun ouders gelegd zijn hen nu tot zegen. 13. Viert dan de feesten des Heeren, opdat gij uw harten niet verkoopt aan de wereld. Zij hebben niets te eten, en eten daarom elkaar. 14. Gij die dan hongert, honger als in de Heere, opdat de Heere uw hart verzadige.
1. Er is geen einde aan het zingen van liederen, en gij trekt daarmee vele roofdieren tot u. 2. En sommigen onder u hebben met de stilte niet gerekend en daardoor heeft hun geloof schipbreuk geleden. 3. Maar sommigen onder u waart slaven. De Heere heeft u dan losgekocht. 4. Als gij zingt, zinge in de Heere, en laten uw woorden weinig zijn. 5. Want het weinige Gods is meer dan de veelheid van mensen. 6. Probeert dan stil te zijn, opdat gij een groter sieraad zult vinden. 7. Oefent uzelf in de stilte, opdat gij Wijsheid en Rust zult vinden. 8. De Vrede des Heeren komt tot hen die Hem vrezen. 9. Het Woord dan is als een Zwaard. Hoe kunt gij dan de oorlog winnen indien uw zwaard niet zuiver is ? Ziet toe dat uw zwaard zich niet tegen u kere. 10. Gij dan hebt zuivere adem, al die het Woord Gods hebben laten zuiveren. 11. Maar enkele discipelen onder u zullen het verdraaien tot hun eigen verderf. 12. Niet alle discipelen zijn discipelen Gods, zo ook niet alle apostelen apostelen des Heeren zijn. 13. Oordeelt hen die in de misleiding zijn dan niet, want de Heere ziet de harten aan. U mocht zelf eens misleid worden. 14. Hangt dan de stangen des Heeren aan, in uw harten en ziel gesmeed, als een kunstig bouwwerk, waarmede gij verbintenis hebt met de Geesten Gods.
1. In het eind, het zal je niet meer kunnen schelen, wat anderen van je hebben gezegd. In het eind, de heere zal je vertellen, wat Hij al die tijden voor jou heeft bereid. 2. Hij heeft veel zonden met jou gedragen, maar de schuld moest opgelost worden in de werken des geestes. 3. Met een paard bereik je minder als met een mens. Zijn mensen niet de ergste slaven ? 4. Wie brak hen ? Wie gaf hen wat ze verdienden ? 5. Wanneer gij draagt, draag in de Heere, en laat hen die willen zondigen vergaan. Draagt ook hun ziekten niet en hun zware lasten. 6. Vergeef alleen hen die vergeven, want zo doet ook de Heere. 7. Wanneer je vergeeft, vergeef dan in de Heere, opdat gij geen huichelaar zijt, of paarlen voor de zwijnen werpt. 8. Want kostbaar is de vergeving des Heeren, alleen gegeven als loon aan hen die hard werken. 9. Met een paard bereik je minder als met een mens. Zijn mensen niet de ergste slaven ? 10. Zo is dan vergeving voor hen die Hem vrezen, opdat zij Hem nog meer vrezen. 11. Door vergeving als dure gaven te schenken, bond hij de harten van hen die Hem vreesden. 12. Zalig zijn zij die door de Heere gebonden zijn, want zij zijn vrijgemaakt uit de bindingen van de wereld. 13. En de gebondenheid des Heeren leidt tot vrijheid. 14. Nu is het loon des Heeren kostbaar, en overvloedig met gaven, als een lief'lijke geur in Zijn heiligdom. 15. Hij die u roept, nadert tot u. Hij heeft u niet vergeten. Hij heeft al uw daden geteld. 16. Ja, zij trekken zijn vergiffenis aan, omdat zij Zijn tranen hebben bedekt met troost, en zijn wonden met kruid. 17. Zalig hen die de werken des Heeren doen, want zij zullen vergiffenis ontvangen. 18. Het loon des Heeren is groot over hen die Hem zoeken. 19. Als kostbare olie wordt het over hun hoofden uitgegoten. 20. De Heere spreekt in genade, tot hen die genade gaven. 21. In kostbare gaven hebben wij gewoond, daar wij des Heeren waren. 22. Ik dan, Paulus, spreke veelvuldig tot u, daar mijn ziel bij de Heere is, en uw ziel daar ook is. 23. Drie tijden kent dan de Heere, om de beperkingen van Zijn Woord te voltrekken. 24. De Heere doet dan Zijn grenzen kennen. Ook heeft Hij zijn tijden en seizoenen en hun grenzen vastgelegd in de sneeuw. Ziet dan toe dat gij acht op Hem geve als op een lamp. 25. Ben ik dan gekomen om u te laten verdorren ? Zeer zeker niet. Laten de dorren elkaar verdorren. 26. Ik ben gekomen om woorden van leven te spreken, als apostel en dienstknecht des Heeren. 27. Ziet, het zwakke is dan tot de tuin des Heeren gekomen als zaad van sterkte. 28. Ik draag dan de wonden des Heeren in mij als schilden.
1. Discipelen van het zuivere Woord, hebt dan liefde tot elkaar, opdat het zaad kome tot het Eeuwig Evangelie. 2. Ik heb tot u dit evangelie vanaf het begin gebracht. Daarvoor was ik een vervolger van de gemeente. 3. De Heere heeft genade tot mij bewezen, daar ik het in onwetendheid heb gedaan. Mijn handen zijn daarom rein, en ik zal ze rein houden. 4. Hen in Efeze verzoek ik de geestelijke wapenrusting aan te doen. Strijdt dan niet tegen elkaar, maar tegen de werkingen van het vlees en de boze machten. Legt dan af alle onreinheid die u zo licht in de weg staat. 5. Doet de helm des heils op, zodat u zult groeien in uw geloof. 6. En tot hen die de Heere het zwaard heeft gegeven : Blijft in Zijn Liefde, en weest niet scherp van tong. Wie toorne, toorne in de Heere. 7. Blijft dan de weg van het geloof begaan, wetende dat gij een tegenstander hebt. 8. Gij zult dan niet rennen, maar list gebruiken. Heeft de Heere u dan niet geschoeid met de vrede van het evangelie ? Ziet dan, het evangelie is list. 9. De Christus overwon dan de duisternis in zijn zwakte, en niet in zijn sterkte. Elke zwakte in de Heere is list. 10. Heft dan uw schilden op als de wonden des Heeren, om de pijlen des satans te verstrikken. 11. Want zijn wonden spreken in donder van het komende oordeel. 12. Gij dan hebt lichten in vele kleuren gezien, die het palet der bevrijding vormen. 13. En als gij dan het Eeuwig Evangelie in uw harten hebt ontvangen, dan hebt gij een dubbel zwaard. 14. Streeft daarom zeer ernstig naar zulke gaven des Heeren. Welzalig hen die op zulke paden wandelen, want hen heeft God macht gegeven om tot de Geesten Gods te komen. 15. Belet hen daarom de ingang niet, opdat uw eigen ingangen gezegend zullen blijven. 16. En ziet er op toe dat gij geen deze kleinen beschuldigt, daar de Heere hen heeft weggelegd tot vertroosting. 17. Laat dan de lamp die brandt niet gedoofd worden.
1. De jongeling heeft veel te lijden, totdat hij Gods Glorie ziet. De Luister des Heeren wacht op de jongeling onder een boom om hem te bespringen. 2. De jongeling wordt getrokken naar het midden in de jaren van slavernij, totdat de boog des geestes hem doorboort, en hij getrokken wordt tot de duisternis, waar het nachtlied hem vrijzet. 3. De droom komt als een bevrijder tot hoge torens, om hen te brengen tot het riet. 4. De jongeling wacht op dingen die nooit zullen komen, maar de Heere geeft hem schepen die nooit voorbij zullen gaan. 5. De jongeling leert te slapen, om tot de nachtspelers te gaan. 6. Zij verachten hem niet omdat hij jong is, zij zien zijn stille traan. 7. De jongeling leert de bomen kennen, en de geheimenissen van het woud. De vogels die hem lessen geven, na zijn val. De geest heeft zijn hart doorboort. 8. Zijn wonden laten vogels spreken, en zijn kruis leidt de dieren van het woud. 9. Het is hem genoeg in pijn te leven, en te drinken van deze wijn. 10. Nooit meer terug wil hij, het zilver spreekt tot hem vanuit de lucht. 11. Het ijs bracht hem hier en maakte de snaren stijf. 12. Pas op, zijn hart is als een jonge leeuw, verslindende hen die de armoe verachten. 13. D'armoe was zijn sleutel tot hier, en hij leerde haar beminnen. 14. De raven kroonden hem tot koning, want zijn lompen maakten hem wijs. 14. Hij knielde voor haar neer, en gaf haar de sleutel van de oude rijkdom.
1. Zij vonden elkaar in naaktheid, toen ze alles lieten vallen, en bedekten elkaar met wat het bos voor hen losliet. 2. Zij vochten met leeuwen en verloren hun verdriet. Zij waren koningen van de wildernis. 3. Zij vonden het kruis in oeroude tijden, gewikkeld in sneeuw, dat wat de hemel voor hen liet vallen.
1. En ik zag een slang genaamd Leviticus, en zijn vel was grijs en hoornig. En hij had gruwelijke dingen gedaan. Hij was van de zee gekomen om de heiligen te misleiden en te verdrukken voor een lange tijd. 2. En velen werden bitter tot God, en anderen begonnen God om hulp te roepen. Maar de Heere hield Zijn poorten gesloten. 3. En Leviticus droeg een heilig zwaard, wat Hij uit de tempel des Heeren had gestolen. 4. Maar een engel des Heeren kwam uit de hemel dalen, om de slang te slaan en in een afgelegen put te werpen. 5. En zij sloot de put boven het hoofd van de slang, en bracht de sleutel tot een allerheiligste tempel. 6. En Leviticus begon luid te roepen, en het geluid was zo hard, dat hij nog vele heiligen kon verleiden. 7. Maar zij die de Heere bleven dienen joeg hij schrik aan in de nacht. 8. Na een tijd echter zond de Heere een vuur tot de put, en Hij noemde de put het Tweede Gehenna.
En ik zag een ander dier uit de zee komen gelijk een panter, en hij was genaamd Deuteronomium. En hij had vele heilige dingen opgeslokt, en ging uit om de kindekens te misleiden. En hij gaf hen vreselijkheden in de nacht. En de Heere sprak : Nu is het tijd mijn woord te zuiveren. En een engel steeg op vanuit de hemelen en sloeg de panter en zijn volgelingen met de ban. En de Heere dan, die Geest is, zegge dit : Veel bloedschuld kleeft aan dit dier, en Hij zond het dier tot de Tweede Gehenna, waar het dier verscheurd werd door wilde lammeren. En de schrik van deze roofdieren was zo groot, dat de hemelen en de aarde beefden.
En de Heere goot een schaal uit vol met bloed, om het Woord te reinigen. En hij stelde apostelen aan om het gezuiverde woord tot de volkeren der aarde te brengen.
1. En een leeuw genaamd Numeri maakte zich groot tot de hemelen, en hij die het boek Jozua behoedde bracht een bak vol met ijs tot de poorten van de hemel. En deze bak was bijna zo groot als de aarde zelf. 2. En de Heere rees van Zijn troon en zond Zijn engel, maar deze werd voor negenendertig dagen tegengehouden. 3. En de engel kon alleen spreken : 'De Heere straffe u.' Zo groot was de onderdrukking van deze geesten. 4. En als zij het konden, dan zouden ze de Heere van Zijn troon stoten. 5. Maar de Heere had hun tijden en omvang al bepaald. En de Heere sprak tot Zijn apostelen : Heiligt me nu het boek genesis en het boek exodus, en snijdt erin met het Zwaard des Geestes. 6. En zie, het eerste boek van Openbaring was voorbij gegaan, en haar verzen werden verdeeld onder de roofdieren des hemels en de heilige boeken. 7. En de Heere bracht een slachting aan in het boek psalmen, wat als zijn eigen vlees was. En de Heere stak een pen in de achtersten van deze geesten, en zegende het. 8. Zo werd er dan toegevoegd en afgedaan aan het boek psalmen, zoals de Heere bevolen had. 9. En toen richtte de Heere zich tot de evangeliën, en maakte er het boek Christus van. 10. En de Heere ordende de verzen, voegde er aan toe en nam er vanaf, zoals de Geest het wilde. 11. En zo werden er dan negen boeken des Heeren geheiligd en zij vormden het gezuiverde Woord des Heeren. 12. En het zilver des hemels daalde op aarde neer, en het zilver werd ijs. 13. En de Heere sprak : Opent dan de poorten van het nieuwe Woord, want zie, het oude is voorbijgegaan. 14. En ik zag een zwarte ruiter op een zwart paard zitten, en de poorten geraakten in vuur en de aarde en de hemelen begonnen te branden. 15. Zo is dan de komst van Eminius, en Zijn Zaad zal Izu heten. En bloed kwam over de aarde en de wateren, en boeken begonnen zich groot te maken tegen de hemelen. 16. En de tweede Christus verscheen in de wolken om de volkeren te hoeden. En Hij had een zware staf die alleen Hij kon dragen. En Zijn voeten stonden in het Tweede Jeruzalem, en waren als Michai. En zijn armen reikten tot aan Het Tweede Babylon. 17. En Hij scheurde het van de aarde weg. En Hij begon zijn benen te bewegen, en sprak als Michai. 18. En Zijn handen waren als de Marion, en hij droeg een tepel als de ronde zon op de borstplaat van zijn pantser. 19. En Hij had een helm en benen als Zurastael, en Hij begon grote woorden te spreken. 20. En de bomen van Sodom begonnen te vallen en het Zaad van Izu begon uit de mond van de Tweede Christus te komen. 21. En zo waren dan de dagen van Eminius. En de Heere was als een voerder van oorlog. 22. En zo zijn er dan tweehonderdtwintig dagen aangesteld over de zuivering van Zijn Woord. En na die dagen zal de bliksem rein zijn. En zij was dan als de Komst des Heeren.
1. En zij dan die van de Tweede Reformatie zijn : Weet wel dat dit een gebod des Heeren is. Ik dan ben de Tweede Luther, en ik draag het vuur van Zurastael. Gij apostelen zult het woord reinigen en heiligen tot aan de uiteinden der windstreken. 2. Ja, gij zult het gezuiverde woord brengen tot de volkeren der aarde, en dan zal het einde gekomen zijn. 3. Blijft dan niet met het onzuivere woord de volkeren onderdrukken, want dan zal de Heere komen met de ban, en u slaan. 4. Ziet, de Heere en de Tweede Christus staan aan de deur, en zij kloppen. Doet dan open, opdat zij u niet met het onzuivere van het Woord laten vergaan. 5. Groet hen die in Spanje zijn. Als zij van het Tweede zijn hebben zij niets te vrezen. 6. Laten zij dan ook met deze woorden rekenen, anders zal er met hen niet gerekend worden. 7. Gij immers hebt uw zielen gereinigd in Zurastael. 8. Vreest dan niet voor het Grote Spanje. God is groter. Zelfs het kleine van God is groter dan de grootheid der mensen. 9. Vreest hen dan niet, want wat zijn zij te achten ? De Heere heeft immers hun tijdperken ingesteld, en weet wanneer ze weer zullen vergaan. 10. Draagt de Heere dan niet hun adem in Zijn schoot ?
1. Ziet dan, de Heere is recht. Hij is de Heer der Heeren, en hij geeft het goede aan de wijzen. Gij dan hebt uw kinderen gebracht tot het tweede Spanje. 2. En tot hen dan in het tweede Spanje zeg ik : Gij piekert op hoge bergen, opdat de Heere u bespare, zodat u niet groot wordt op de vlaktes van Babylon. Het dikke des heeren dan is dunner dan het dun der mensen. 3. Het dunne des heeren is dan dikker dan het dik der mensen, en dit geheimenis is groot. Gij dan hebt acht gegeven op het woord des heeren, en met zuivere maat gemeten. Ja, gij zijt meters voor zijn aangezicht, en de heere uw God heeft u geheiligd vanaf den beginne. 4. Gij dan die als gevangenen leeft : Weest als gevangenen in de Heere. De Heere bevrijdt u op Zijn tijd. Maar wat dan gebondenheid en vrijheid is bepale de Heere. Gij hebt het brood des Heeren hoog gebakken. 5. Ja, gij waart als bakkers der heilige tabernakel. Gij dan bent de Heere getrouw geweest. Hiermede hebt gij roofdieren om de tuin geleidt. Wonderbaarlijk zijn de listen des Heeren. Komt dan, en nadert tot Zijn Geest, gij van het tweede Spanje. 6. De broeders dan hebben het brood bereid en zijn goed voor uw kinderen geweest. Gij hebt dan de geheimenissen des Heeren bewaard als veren in de broze potten bij het altaar. Ja, gij hebt erop acht gegeven als op een lichtend licht in duistere dagen. Gij weet thans dat de duisternis des heeren lichter is dan het licht der mensen. 7. Ook hebt gij erop acht gegeven dat Zijn licht vanuit de duisternis kwam, en oprees als de heilige ster. Zijn duisternis dan is heerlijkheid. Ziet dan, de Heere Heere heeft Zichzelf gewikkeld in wolken, en Zijn Helm is Zaligheid. 8. Nadert dan tot Zijn recht, opdat Hij u meer recht geve. De heere heeft u als lampen neergezet op een duistere plaats, en gij weet daar zeer goed mee om te gaan. Daarom houd ik ook niet op om de Heere daarvoor dankzegging te geven voor Zijn aangezicht. 9. Hij is een goede geleider, en de buizen van zijn altaren zijn licht. Ook hebt gij de Woorden van Metensia niet veracht. Maar gij waart als hen die het woord beminden. 10. Ja, de Heere heeft waarlijk engelen onder u gezet, en zij dragen de geheimenissen Gods over de vleeswording der engelen. Gij die de veer draagt, gij zult meerdere veren dragen. Zo zal de komst des Heeren dan zijn als de komst van een mensenzoon. 11. Ziet, de Heere Heere is dan vlees geworden, en Zijn Geest. Waakt dan, want gij weet niet in welke gestalte Hij tot u zal komen.
1. Ziet, de Heere dan is het recht der wezen en weduwen. Staart gij dan nog steeds elkaar aan ? Enkelen onder u zijn dan de wakers des Heeren, maar de Heere waakt in gerechtigheid. 2. Ziet dan, Hij heeft u gegeven van het brood des hemels en het verborgen manna. 3. Kent dan de vele kruiken van Zijn ark. De Heere zal dan uw monden vullen met lachen, en gij zult heilige dingen verkondigen. 4. Ook hebt gij de wijn des Heeren niet veracht, en hebt gij uw Franse broeders in de verdrukking niet gemeden. Zij dan die van het Tweede Frankrijk zijn groeten u. 5. Ook groet ik u dan in ijs. Gij doet er wel aan elkaar ook in ijs te zegenen. 6. Zegent dan elkaar, opdat gij gezegend zult worden. Vervloekt elkander dan niet, en bidt voor uw vijanden. 7. Indien gij dan uw vijand kunt vergeven, zalig zijt gij. Want de Heere Heere kent vele vergevingen, en zijn zaligheden zijn niet met weinig. 8. De Heere Heere heeft niets aan vuile monden, en zij wiens lippen bezoedeld zijn lopen voorop naar het oordeel. 9. Gij Spanjaarden van het tweede, de Heere redt u. Maar hen die van het eerste zijn, zijn reeds verloren. 10. De Heere Heere heeft reeds zijn vloed gezonden, en de tweede ark staat voor u klaar als een heilig testament. 11. Houdt dan niet vast aan het oude, opdat de Heere u niet met het oude ten onder laat gaan. 12. Zo zal de dag des Heeren dan zijn als een Schip, en Zijn vlam zal haar leiden. 13. Zalig zij hen die in het schip zijn, en het brood des Heeren bakken. Gij hebt dan vele bakkers onder u. En enkelen onder u hebben de ouden willen bezoeken, maar de Heere heeft hen tegengehouden. Soms is het ijs beter dan de ontmoeting. 14. En gij hebt elkaar daaronder niet minder geacht, daar het een gebod des Heeren is. 15. Zo brengt de Heere u soms in verdrukking, en soms is Hij het die deuren sluit. 16. Houdt u dan vast aan de geschriften van Kabbernal die ik u heb gegeven, want zij zijn als de testamenten des geestes. 17. Ook hebt gij dan wijn geschept uit de bakken des hemels, en de stem van de Heer in de dingen verstaan.
1. Getsemane, water stroomt tegen de muren. Ik verdrink in hoge dromen. Ik druk mezelf tegen de muur, maar er is geen ontsnapping hier. 2. Getsemane, de deuren zijn op slot. Er zit niets anders op dan hier te blijven, en te wandelen met God. Iemands tranen, deze dromen, een geschenk van hart tot hart. 3. Ik heb niet veel draagkracht en het dringt door mijn huid. Ten slotte val ik op de grond, en alles om me heen wordt groter. 4. Ik durf mijn ogen niet meer open te doen. Iemand slaat zijn armen om me heen. 5. Dan leer ik de tranen te drinken, en diep in deze armen te zinken. Mijn kamerdeur staat open. De hemelen zijn geopend, maar Golgotha riep tot mij. 6. Na vernedering komt het sterven, het is de weg van onze Heer. 7. In Zijn voetstappen te lopen, komt Hij zo dichtbij. Het kruis is maar een vlam van Liefde, om één te worden met Hem. 8. De Traan is maar een beker, om van Zijn wolk te drinken, en met Hem te wandelen en op te stijgen, tot het paradijs. 9. Datgene waar rozen mee bekleed zijn, zo goddelijk en koninklijk, dat is ons kleed.
10. Golgotha, als een haai die ons heeft gegrepen. Brekende onze botten tot het kruis van onze Heer. We hoeven niet bang te zijn, we krijgen een nieuw lichaam. 11. Golgotha, de staf van Spricht, om ons door smalle deuren te laten gaan. Laat dan de schatten maar versplinteren, anders kan het toch niet mee.
1. We zijn nog niet zwak genoeg om binnen te gaan. We staan nog steeds op beide benen, wachtende op de verbrokenheid, om als bomen in zijn paradijs te staan, zaad twintigvoudig gestorven. 2. We hebben nog niet genoeg tranen geweend, om hoog op de zeeen te staan, om als de Christus op water te wandelen, om de stormen, de donder en de golven te verstaan. 3. We hebben nog geen lasten zwaar genoeg, om als rotsen in de hemelen te zijn. 4. Golgotha heeft ons nog niet gegrepen, de Heere lijdt daar nog alleen. 5. Wij slapen, onze dorens zijn nog niet diep genoeg, om onze geest op te wekken tot eenheid met onze Heer. 6. Ons bloed nog steeds stromende in ons eigen lichaam. Oh nee, er is nog steeds geen leiding van onze Heer. 7. Geen bescherming, geen engelen, wij lieten hem daar alleen staan, hangende aan een vervloekt kruishout, hebben wij Hem daar laten vergaan. 8. Dieren werden geofferd tot onze monden, om in onze buiken te worden vergeten. We hebben het Christus aangedaan.
1. Ik ben arm, ben je bang voor je naaktheid ? Je hebt zeker wat te verbergen. 2. Ik ben arm, er is geen leven in rijkdom. Dat wat je vasthoudt zal je opvreten. 3. Ik ben de herfst, en door Spricht ingegaan. De deur van Golgotha is smal. 4. Hier trillen de liederen van slaap. In armoede hebben wij Zijn gezicht aanschouwd. 5. Zij die niet arm zijn, zijn blind. 6. Zij die geen honger hebben zijn doof. Ik zit hier in ketenen, totdat ik zelf een keten ben geworden, zo smal als Spricht. 7. Ik ben arm, niet bang voor de naaktheid, want de duisternis bedekt haar. 9. Ik ben arm, er is geen leven in rijkdom. Het is een licht dat alles ontbloot. 10. Ik ben de herfst, door Spricht ingegaan. Ik heb de naakten bedekt door mijn val. De herfst is tot een bedekking, voor hen die Hem vrezen. 11. Golgotha is wat de hemel losliet voor hen die tot de hemelen komen.
1. Gij dan die rijk zijt, hoe durft gij tot de Heere te komen, zonder eerst tot de armen te gaan ? 2. Weet gij dan niet dat de arme de Heere is ? 3. Hoe durft gij tot het Woord te komen, zonder eerst de arme te voeden ? 4. Gij dan die uw man in de steek gelaten hebt, hoe durft gij tot de Heere te gaan ? Immers uw man is de Heere. 5. Gij zult door de staf van Spricht geslagen worden als de bliksem.
1. Het zicht is als een spiegel. De witte spin heeft gestoken, om beminden tot de mystiek des Heeren te brengen. Als witte sneeuw kende de Heere u, hen die Zijn paarlen dragen. Het schuim van rozen droegen zij als het schuim der rozenwijn. 2. Kostelijke ambachten des Geestes, als platen in zijn boek, hebben de webben reeds geweven, het spiegelende zicht. 3. Hij die de harten schiep, heeft u zijn doornenkroon gegeven, als spiegelend zicht in uw hoofden geweven. Zij droegen de helm, die mannen van zilver. Nu draagt gij 't ook, nu jaagt dan de dood geen angst meer aan, het spiegelt alleen die kostbaarheden van de Heere diep binnenin. 4. Het raakt je niet meer aan. Gij hebt immers het ijs als uw meester, na lange dagen van sneeuw. 5. Het spiegelend zicht, door je hart bemint. Je hebt niets meer te vrezen. Alles is er al, het moet alleen nog ontdekt worden. 6. Is er een wereld buiten mijzelf ? Ik ben toch altijd binnen. 7. Ik kom niet buiten, het is alleen de weerspiegeling. De echo van mijn hart te volgen, buigt en splitst in de wind. Ik kan alleen maar komen tot Hem die mij bemint. 8. Ik ben dan in ketenen, ik ga dan gebukt door het leven. Ik rouw er niet meer om, 't is maar voor even, een weerspiegeling binnenin. Als ik het heb gevonden is het afgelopen. 9. De wond blijft klagen, totdat het is verbonden.
1. Ik heb iemand gestoken als een spin. Het was nog wel iemand die ik beminde. Zo rijk, paarlen aan de polsen, zo arm, voeten bloedend in de sneeuw. 2. Ik heb iemand gestoken als een spin. Ik spoot mijn gif zo diep, ik weet niet of het ooit nog naar boven zal komen. 3. Het was nog wel iemand die ik zo beminde. Ik werd beschuldigd van haat. Ik heb niet lang meer te leven. 4. Treur niet om mij, ik ben er geweest. In 't graf van Christus ben ik aangekomen. Waar slangen des hemels rouwen in de kou. Het vuur van haat werd Hem dan aangerekend. 5. Maar Hij opende alleen maar deuren, heeft de kindekens uitgeleid. 6. Hij stak hen als een spin, allen die de deur blokkeerden. Netjes had Hij om doorgang gevraagd. 7. In 't graf van Christus ben ik aangekomen. 't Is hier doodgaan voor een sleutel, gekruisigd worden om een kinderhand te bereiken. 8. Zachtjes leid ik hen tot veiligere paden. Maar 't verleden roept nog steeds : Kruisigt hem. 9. 't Is hier sterven na de dood, als een vuur van gif en liefde. Rouw niet om mij, als de naald van de koning mijn hart bereikt heeft, ben ik voor eeuwig vrij. 10. Rouw niet om mij. Rouw liever om uzelf, gij gebondenen. Ik zet de kindekens vrij. 11. Het schuim der wijnen drink ik, in 't schuim der rozen zwem ik, waarom zoudt gij dan rouwen ? 'K heb het graf van Christus gezien, ik heb iemand gestoken als een spin, iemand die ik beminde. 12. Rouw niet om mij, maar steek hen die poorten dichthouden, die kindekens misleiden. Rouw niet om mij, maar opent de poorten en laat hen vrij.
1. Dit zijn de woorden van de Gegetene : Ik dan ben door wolven gegeten, Ik die het midden van het bos heb bereikt, de open plaats des Heeren, overgoten in het licht der zon. 2. Heilig bent u die de rijen laat schuiven. Ik dan heb mijn paulussen opgesteld om de wereld te overspoelen met de Nieuwe woorden des heeren. 3. Zij zullen u dan een nieuwe woede brengen, opdat uw lichamen genezen worden. 4. Zalig bent gij wanneer gij de toorn des heeren in uw lichaam draagt en door hem bent apart gesteld. 5. Zalig hen die niet zitten in de kring der lachers of de kring der spotters, maar door de toorn des heeren gegrepen zijn om bewaard te worden tot aan het laatste der dagen. De Michai brandt in mijn handen, en ziet, er zullen nog vele Michai's komen. 6. Zalig zij die de tepel des Heeren dragen, want zij hebben rijkelijk toegang tot Spricht, en zalig hen die het schoeisel des Heeren dragen, want zij hebben overvloedig toegang tot het dikke Gods. Veracht dan de kleinen onder u niet. 7. Want wat groot of klein is bepale de Heere. De Heere dan laat Zich vinden in het kleine. 8. Het kleine Gods is dan groter dan de grootheid der wereld, en Zijn Grootheid is kleiner dan het kleinste der aarde. 9. Laat dan hen die gegeten zijn komen tot Brannan. Amen Metensia Eminius.
10. Zalig hen die door tijgers gegeten zijn, want zij zullen tot Spricht naderen en hebben toegang tot het kleine Gods. Zij dan die zeggen niet in het kleine te geloven, geloven daarmede niet in God, die immers het kleine is. 11. Laat een ieder dan weten dat niemand van zulke ongelovigen de hemelpoorten zullen beerven. 12. Uw grootheid vare met u ten verderve. Maar zalig zij hen die de Heere liefhebben. Het zoete der hemelen is voor hen, en zij eten van de dikke druipende honing des Heeren. Zalig hen die door de leeuwen gegeten zijn, want zij zullen troost vinden. 13. Zalig hen die door haaien en krokodillen gegeten zijn, want zij zullen de krachten der krokodillen beerven en de druipende bruisende lijm des Heeren zal vanuit hun binnenste vloeien. 14. Zij zullen enige tijden door hoofdpijnen gekweld worden, maar de lijm des Heeren zal hen stap voor stap vrijzetten en bedekken. 15. Ja, zij zal vloeien door de Nieuwe Helm des heeren en gij zult zalig heten. Lacht hen dan niet uit die gegeten worden, en eet ook niet van hun vlees, want dan zal de toorn des Heeren tegen u ontbranden. 16. Vlucht dan ook niet terug tot oude leugens, want gij mocht zelf eens gegeten worden. Zalig hen die in de Heere gegeten worden.
17. Zij die dan gekomen zijn tot de beer en de insecten : Gij zult gegeten worden, want alle poorten hebben tanden. Zij dan die gekomen zijn tot de velden der wilde katten : Gij moet weten dat de Heere Heere de Grootste Eter is, daar Hij de Gegetene is. 18. Zij dan die lammeren verscheuren zijn reeds overgeleverd aan Hem. Want een grote zonde is het om een jong dier te eten, daar het nog geen leven heeft gehad. Zij die zulke maaltijden klaarmaken zijn zelf reeds rijp geworden om een maaltijd te zijn. 19. De Heere Heere dan laat niet met Zich spotten. De Heere rekent zulk een zonde tot spot, daar jonge dieren daartoe niet bestemd zijn. Wie dan een oud of zwak dier eet haalt ziekte naar binnen. 20. Dit zijn de woorden van de Gegetene : Gij dient elkaar lief te hebben. Zij die niet liefhebben zullen gegeten worden, zonder dat iemand hen opwekt. Zij dan die de eters van vlees haten : Gij staat in uw recht, en gij doet er goed aan zulken te haten, daar de Heere Heere hen haat.
21. Zo is dan het eten van de levende schepping het bespotten van de Schepper en zulken zullen niet ontkomen. Tot de tanden van de hel zijn zij genaderd en zij zullen niet wederom opgewekt worden. 22. Tot dodenrijken en de rijken der schimmen zullen zij dalen, en de Heere zal hen op de daarvoor bestemde tijden voor eeuwig laten slapen. Meent dan niet dat gij tegen elkaar kunt zondigen zonder daarvoor de straf te dragen. 23. Gij dan zult uw straffen uitzitten. Gij dan zult werken totdat gij hetgeen u uw broeder heeft aangedaan hebt terugbetaald en zijn huis in orde hebt gemaakt. Zo zult gij dan de slaaf zijn en de dienstknecht van degene tegen wie u gezondigd hebt. 24. Verwoest dan geen zielen door vlugge oordelen of achterklap, maar bewaak uw hoofd en mond met dubbele bewaking, want gij mocht eens spreken of met uw ziel overleggen over uw broeder, en uzelf binden tot de wederopbouw van zijn huis. 25. Zij dan die levenslange wonden toebrengen zullen daartoe ook levenslang slaaf worden. Zalig hen dan die het kleine als groot zien, en het grote als klein, want zij hebben de ogen des Heeren.
26. Zalig zijn zij die het huis van stilte hebben gevonden, want zij zijn losgekomen van veel slavenwerk. Zij dan kunnen hun eigen huis opbouwen, en de Heere beminnen. Zalig zij die de parel van armoe hebben gevonden, want zij zullen door haar bemint worden, en dezen zullen gaan van Assisi tot Assisi. 27. De Heere rake dan uw ruggegraat aan, opdat de tepelen des Heeren zich openen, en gij de melkselen der heerlijkheid drinkt. Gij dan die de woorden van de muis in uw binnenste draagt : Komt dan tot het Vuile des Heeren. 28. Want het Vuile Gods is schoner dan het schoonste der mensen. Gij hebt dan een bron van het Vuile Gods in de natuur, om uzelf te reinigen en uw huis. Weet dan dat het schone der mensen ziektes verwekt, en zij zijn op weg naar het huis der ratten.
29. Zij dan die vlees eten zullen de bouwstenen worden van het koninkrijk der dieren, en ziet, zij zullen slapen. Zalig de gegetenen, want zij hebben de proef doorstaan en zijn ingegaan door de poorten van het koninkrijk Gods. 30. Zij zullen het bos terugvinden en de bomen des hemels aanhangen. Ja, van hen zal de aarde zijn en al wat daarin is. Ja, van hen zal de gehele wereld zijn en al wat daarop leeft, want ziet, zij zijn de adem des Heeren. 31. Gij die jong zijt hebt veel te lijden, maar houdt goede moed, want de Heere heeft uw pijn gezien. 32. Het oog des Heeren is op u, en gij zijt veilig. Niets dat gebeurt is zonder betekenis, en zelfs de kleinste herinnering is een symbool des Heeren, om u te leiden door de woestheden van de toekomst. 33. Zij die jong zijn, schreit niet teveel, want de Heere is met u, de Heere is bij u, en is uw Gids en leidsman. De wildernissen zijn groot, en de gevaren zijn velen, maar uit die allen redt de Heere.
34. Weet gij dan niet dat de Heere in de stilte is, en dat de Heere in pijn is ? Klaagt dan niet wanneer gij door Hem apart gezet wordt alsof u iets vreemds overkwame, want Hij behoedt u voor vele gevaren en veel slavenwerk. Gij dan zult de Heere beminnen en niet de hoeren der wereld. 35. Is uw oog dan zuiver dat u weet wat er gebeurt ? Richt uw oog dan op de gegetenen der wereld, en weest verlicht. 36. Gij die ziek zijt, weest ziek in de Heere. Want het Zieke des Heeren is gezonder dan het gezondste der mensen. Ziet dan, het gezonde der mensen is ziekte. Gij die oud zijt, weest oud in de Heere, want het oude Gods is jonger dan het jongste der aarde. 37. Zij dan die gevangen zitten : Treurt niet, maar weest als gevangenen in de Heere. Het geketende Gods is vrijer dan de vrijsten onder de mensen. 38. Zij dan die slaven zijn : Weest als slaven in de Heere, want gij zijt bouwers van het Koninkrijk Gods. Nu is er dan niets zonder nut, en deze allen zijn de raadselen des Heeren, die gij als heilige sieraden om uw nek dient te hangen. 39. Hiermede kunt gij tot de Heere spreken, en de Heere Heere zal naar u luisteren. Gij bent dan niet als wezen overgeleverd, maar de engelen des Heeren hoeden u. 40. En tot de weduwen zeg ik : Gij hebt de Heere als man. Gij hebt niets van node. In de Heere zijn geen doden, en ziet, alles leeft.
41. Gij die tobt met het verleden : De Heere zal het verleden in Zijn Handen veranderen en het zal u tot een instrument zijn. 42. Mannen, richt uzelf op uw baarden, die de koorden zijn tot de dieren des hemels, en zij zijn de sieraden des Heeren. Vrouwen, richt uzelf op de haren van uw lichamen om verbonden te worden met de bomen des velds. 43. Gij hebt geen sieraden van node, tenzij de Heere u heeft bevolen iets te dragen. Streeft dan allen binnen te komen in de Traan des heeren, die alle pijn laat wegvloeien, en dit zal uw verborgen sieraad zijn. Gooit dan geen paarlen voor de zwijnen. 44. Zij die de Heere dienen zullen uw sieraden opmerken en hebben de sleutelen tot uw hart. Gij hebt dan geen eer of aanzien van node, daar de Heere u eert, en zij die Hem dienen. 45. Gij echter moet kleiner worden om de poorten der eeuwige behoudenis binnen te gaan en het eeuwige des hemels. 46. De schatten daar zijn verborgen, maar niet voor hen die de Heere dienen en Hem liefhebben. 47. Zij dragen immers zijn traan en zien alles. Zij die jong zijn leven in vele onzekerheden, daar zij de dingen des Heeren niet zien. 48. Zij zijn dan wild en hebben pijn, daar zij de ketenen des Heeren nog niet hebben gevonden. 49. Laat dan de ketenen des Heeren u tot rust brengen. Gij dan die jong zijt hebt vele gevechten, maar de ketenen des Heeren zullen daar een einde aan maken.
50. Gij dan zijt piraten des Heeren, daar gij voor Hem rooft en de hel plundert. Aanvaardt daarom het lijden als instrumenten om werk te kunnen verrichten. 51. Gij dan die uw leven hebt behouden, er is dan geen plaats voor het zilver Gods. 52. Zij die zich dan niet vuil hebben gemaakt in de Heere, zij hebben ook geen deel aan het Goud des Heeren. 53. De waardige piraten des Heeren zullen bemint worden door hen die Zijn tranen in hun binnenste dragen. En hun hoofden zijn sereen als doorzichtig glas gevuld met lijm. 54. Zij lachen wanneer gij lacht, en zij huilen wanneer gij huilt. Zij die dan op de aarde leven zijn omringd door roofdieren, maar de piraten des hemels hebben de hemelen in hun bezit, en zij worden bemint door de lichten. 55. Ja, zij hebben deel aan de druipende en bruisende lijm des heeren.
1. Gij dan zijt piraten des Heeren, dragende Zijn geheimenissen. Maar deze zijn openbaar geworden voor hen die de tranen des Heeren dragen. 2. Weent dan niet wanneer de Heere iets bij u wegneemt, want de Heere brengt u in balans. 3. De Heere vormt en kneedt u in Zijn Hand. Raakt niet in paniek wanneer Hij iets wegneemt, want dan heeft de Heere iets beters voor u. 4. Zou de Heere dan zijn maaksel verwaarlozen ? De Heere zal zegenen zij die u zegenen, en vervloeken zij die u vervloeken. 5. De heere zal eer brengen, zij die u eer brengen, en teneerbrengen zij die u teneerbrengen. 6. Weet dan dat alles de Hand des heeren is, daar Hij u vormt en niemand anders. Alles is dan Hem tot instrument. 7. De Heere dan overziet alle dingen. Rouwt dan niet wanneer gij niet behoort te rouwen. Gij dan zult de tijden des heeren kennen. 8. Weest dan een piraat des Heeren en zoek de dingen die in de hemelen zijn, opdat ge niet op de aarde misleid worde. 9. Houdt dan vast aan het Woord des Heeren, opdat gij niet in allerlei leugenstrikken terecht komen. Mijdt hen die u een rad voor de ogen laten draaien. 10. De Heere houdt dan niet van hen die kabaal maken, daar zij de Stem des Heeren uitdoven. Ontvoerders van zielen noemt de Heere dezen. 11. Gij dan gaat van stilte tot stilte opdat gij ziet waar het op aankomt. 12. De Heere behoede dan uw harten in zwijm, opdat gij niet door de gedachten der wereld wordt weggetrokken. 13. Gij dan zijt piraten genaderd tot de Traan des Heeren, als de Traan van het Gegetene. En ziet dan, Hij is de Gegetene, als de Volmaakte Ziel des Geestes, als een verscheurd kledingstuk opnieuw genaaid. 14. Hoe meer u verscheurd bent hoe meer er plaats is voor de dingen des hemels. Ziet, het koninkrijk der hemelen bestaat dan uit snippers. 15. Zij dan die van as tot as gaan hebben het eeuwige leven en zullen de vleugelen des Heeren ontvangen. Altijd vrij zijn zij. 16. Gij dan die op de kusten van het tweede Kolosse staan : Aanvaardt dan de piraten des Heeren, en laat hen drinken van de tranen die te Kolosse zijn. 17. Zo bemint dan de geest de ziel, opdat de wateren en de vissen stromen, en zo ook in het tweede des Heeren. 18. En zo is dan de tweede geest de moeder der beminningen en de moeder van de Herman, hij die tussen het ijs en het vuur staat als een verborgen brug des Heeren, onder de Christus. En zo moest Hij een tijd onder de Christus staan, om tot een kap van Christus te worden. En ziet dan, hij is de blauwe kap. 19. En ziet dan, Hij is de wilde Christus. 20. Ook bent gij dan tot Maser gekomen, die de Arme Christus is. Ziet dan, zij zijn allen de Tweede Christus die van Christus is. 21. En Hij zal voortkomen uit de Christus en Hij zal wederkeren tot de Christus. Leert dan alle Zijn Namen kennen. 22. Want daar de Geest en de Heere vele namen hebben, zo heeft ook de Christus vele namen. 23. En zo zal dan Renok de Herman wederom verwekken, en Hij zal tot Maser komen. Nu zijt gij dan ook genaderd tot Dezer, de Christus van het Oer, en tot Jezel, de Christus die gevangen was, en tot slaaf is gemaakt. 24. En zo waren Jezel en de Christus één toen zij tot Jozef kwamen, die een voorbode van de Christus was. 25. En laat dan thans niemand u misleiden, want toen de droom sprak over de machten der hemelen die voor hem moesten buigen, zo sprak de droom over een verre toekomst. 26. Want zoals Jozef koning werd over Egypte, zo zal hij koning zijn over hen die de verborgenheden Gods leren kennen. Want ziet dan, Hij was de Heere die in verborgenheid en in list tot de aarde kwam, om de weg van de Christus te bereiken. 27. En zo is Jozef dan Christus de Slaaf, waarmede Hij de weg der vrijheid bewandelde. 28. Ja, want zoals Christus vrij is gekomen en koning is geworden, zo zullen ook allen die in Hem zijn als vrijen en koningen regeren. 29. En zo zijn dan Renok, Herman, Maser, Dezer, Jezel en Jozef één tot de Tweede Christus die van de Christus is. En zij zullen voortkomen uit de Christus en zullen tot de Christus wederkeren. 30. Zo zijn er dan vele karbulijnen, maar zij zijn allen één. En zij zullen gaan van vlees tot vlees, totdat de Nieuwe Schepping van het Tweede gekomen is. 31. Laat hem die wild is dan het vuur en het ijs kennen. Zij die dan de blauwe kap kennen zullen tot de Peter komen, en de geheimenissen van het bos zien. Ziet, Hij is dan de gegeten Christus. 32. En Hij heeft dan een wolvenwagen om alle piraten in de Heere te leiden. 33. Hecht u dan aan de Christus die zeven koppen heeft. En ziet, Hij dan is de Tweede Christus, als het Beest des Heeren. 34. En Hij dan vertegenwoordigt het Nieuwe Lichaam, terwijl God de Vader de Ziel vertegenwoordigt en Zijn Geest de tweede geest en geest der mensen. 35. Wordt dan als mensen van het Tweede, en nadert tot Metensia die uw kandelaar is. 36. En zo zal dan het Tweede als het Eerste zijn, en zij zal tot het Tweede Terugkeren, als de klok des Heeren en de Tweede Geest. 37. Zij zal dan zijn als een moeder die haar kinderen voedt, en zo zullen de tepelen des Geestes oprijzen, en dan zal de Karazuur tot de aarde komen. 38. Wee hen die dan nog op de aarde zijn in die dagen. 39. En zo zal Marion tot de Geest des Heeren worden, en zij zal uit Peter voortkomen. En zij zal zijn als de duif en de raaf, kennende de geheimenissen van het bos. En ziet, deze geheimen zijn groot. 40. Want wij allen zijn voortbestemd om als de Geesten Gods te worden, en aan hen gelijkvormig, en zo ook de Christusfiguren van de Utmiren. En zo zal ook de Christus als de Geest Gods worden. 41. Gij zult dan niet wederom de Christus binden aan uw canons, want deze witte duif is gemaakt voor vrijheid, om vele namen te dragen en vele namen te worden. 42. Al gij die de Christuscanons heeft bedacht, weest gebonden. 43. En zo zullen dan de canons des Heeren verschijnen, en ziet, zij zijn open, en zij zijn vrij. En zij komen voort uit het Tweede en keren weder tot het Tweede. 44. En dan zullen alle discipelen bekleed en geketend worden door Zijn canons, en zij zullen naar de eeuwige velden van vrijheid worden geleid, en zij zullen niet van node hebben dat iemand hen bindt. 45. En zij zullen zijn als de Geesten Gods, rondvliegende om de Klok des Heeren. En dan zal de Ziel des Heeren opstaan, en zijn namen, en zij zullen geleid worden tot de Wilde Geesten des Heeren. 46. En zij zullen zijn als wilde ganzen zoekende naar de eeuwigheden van het Tweede. En als dan de Geesten Gods en de Zielen des Heeren tot elkaar komen, dan zal er een nieuwe ziel voortkomen, en een nieuwe geest, met een nieuw lichaam als het nieuwe vlees des Heeren. 47. Want zij die niet als de Ziel des Heeren willen zijn, zullen ook geen ziel hebben, en zij zullen ook geen nieuw vlees worden. 48. Hoe kunt gij dan verwachten nieuwe lichamen te ontvangen wanneer gij niet als Christus wilt zijn ? Hij dan is het nieuwe vlees. 49. Gij lijdt omdat gij onwetend zijt over deze dingen, maar wanneer gij de kennis Gods hierover ontvangt zult gij zalig zijn, en valt alles in kannen en kruiken. 50. De Tweede Geest zal Zich dan hechten aan de Tweede Ziel en zal zijn als de Klok des Heeren. En haar zoete muziek zal nieuw vlees voortbrengen.
1. Gij zijt dan getrouw geweest, en gij hebt de kaprunnen gezien als de verbindingen tussen de geest en de ziel, en deze verbindingen zijn teer. 2. Ook hebt gij dan de tranen leren kennen als het bloed des Geestes, maar dit dan is u tot heilig zaad in de Heere. 3. Gij weet dan ook dat het grote Spanje als het grote Pasen is, daar de nachtlatijnen de tijden des kruises zijn. Gij weet dat gij dit alles zult overwinnen als ware dienstknechten voor het aangezicht van God. 4. Het dier is dan uw adem en de regelaar van uw lichaamstemperatuur en dat van uw allerheiligste zielen. 5. Zij dan vertegenwoordigen de heilige voorwerpen in de tempel des Heeren en zullen u tot kaprunnen zijn. 6. De Heere dan wortelt door Zijn Geest en door Zijn kruis. Zonder de kaprunnen zoudt gij niet tot overwinning kunnen komen. 7. Gij weet dan ook dat het gekraai der hanen niet zonder reden is gebeurd, daar zij de tijden des kruises aankondigen, en de tijden des Heeren. 8. Zij dan verspreiden de vuurroden, die de kruisliederen des Heeren zijn, en de kloppingen van Zijn hart en aderen. 9. Het vuurrood is dan het bloed der zielen, maar dit is u ook tot heilig zaad en kruid, stromende uit het vuurnood van Metensia. 10. Zij dan draagt de sleutelen der genezing, in heilige sacramenten bereidt. 11. Leert dan de sacramenten van het tweede kennen, om dienst in de tempelen te doen en daardoor uw zielen te behouden. 12. Gij dan hebt leren werken met het zuiverende zout des heeren om het zoete zevenvoudig te zuiveren. Daardoor hebt gij stand gehouden voor het Heilige Aangezicht des heeren dat als een verterend vuur is. 13. Gij hebt troost gebracht aan God, en zult daarom getroost worden. 14. Bemoedigt elkander dan met deze woorden, want de tijden zijn boos. 14. Zoekt steun bij elkaar, en mijdt hen die uw woorden en handelingen verdraaien. 15. Hoe lieflijk is het als broeders en zusters van het tweede woord tezamen wonen. 16. Weet wel dat er indringers en valse lieden zullen komen die zullen proberen te stoken in de tweede gemeente, om uw naam te besmeuren. 17. Zondert u af van zulke lieden. Maar deze dingen moeten gebeuren om te zien wie de toets zullen doorstaan. 18. Gij dan bent zorgzaam geweest tot de piraten des Heeren, en gij hebt hen goede opvang gegeven. 19. Gij hebt dan de Namen van de Christus en de Tweede Christus leren kennen, en gij hebt hen allen liefgehad. 20. Gij hebt dan de verhalen van het kruis aangehangen, en hebt geen van hen verloren doen gaan, daar gij dienstknechten des Heeren zijt. 21. Gij hebt de geslachten der rechters en predictaten leren kennen, en gij hebt geen van hun tranen verloren doen laten gaan, daar het heilig zaad des Heeren is. 22. Gij dan hebt ook aan hermitaten woonplaats geboden en hen de wijn des Heeren laten drinken. Gij hebt de zon niet onder doen gaan over de wijnen des Geestes. 23. Nu zal de Heere u dan ook de sleutelen geven om de geslachten der hermitaten te leren kennen. 24. Zij dan waken over de Zielen des Heeren. Gij dan bent getrouwe anfitaten geweest voor Gods aangezicht. 25. De Heere heeft u gezien, en heeft u een teken gegeven. De Heere heeft uw kruiken geopend. Laat dan de geesten der profeten tot de zielen der profeten komen, opdat zij in hun harten verzadigd raken. 26. Brengt dan hun wildheden tot rust, en vertaal voor hen de vaak moeilijke boodschappen die zij ontvangen, als waardige apostelen in de Heere. 27. De Heere heeft u aangesteld om hun huizen te besturen. Veracht dan de profeten niet, ook niet hen die depressief zijn, daar zij door moeilijke tijden heenmoeten. Zij worden door de Heere gemaakt tot roofdieren, en zijn u tot grote steun. 28. Zorgt dan voor de gemeente Gods, en voor hen die het minder hebben, daar de Heere u daartoe geroepen heeft. 29. Onderwijs hen over de veelvoudigheden Gods, en weest niet eenzijdig. Gij zult geen ketenen leggen om hun harten. 30. Laat hen die moe zijn slapen, opdat de toorn des Heeren niet over u kome. Zij die moe zijn hebben werk des heeren verricht. 31. Nu zal de heere heere dan bepalen wat werk is en wat niet. De rust des heeren is een zwaarder werk dan de arbeid der wereld. 32. En het werk des Heeren is een grotere rust dan de rust der aarde. 33. De Heere dan bepale wat werk en rust is. Gij bent er dan niet voor om elkaar te ketenen. Legt dan geen zware lasten op elkaar, want de Heere haat dezen. 33. Is het juk dat de Heere heeft gegeven dan niet zwaar genoeg ? Bemoeit u dan niet met elkaar. Of iemand werkt of rust gaat de Heere aan. 34. Geeft dan rust opdat gij veelvoudig rust zult ontvangen. 35. Zalig hen die anderen tot rust brengen, want zij zullen tot de overvloedige rust des heeren ingaan. Zalig hen die anderen tot troost brengen, want zij zullen vliegen op de vleugelen der arenden. 36. De Heere dan heeft u aangesteld tot Troosters en bakenen van Rust. Zorgt dan dat gij uw taak volbrengt. 37. Leert dan Renok de Trooster kennen die de Heere u als sleutel tot bevrijding heeft gegeven, want hij was dichtbij het hart des Heeren tijdens de kruisiging en bracht Hem troost. 38. Weest dan ge-ent op zijn boom, opdat gij deel hebt aan de heilige en verborgen sappen des Heeren. 39. Zij dan die het zoete gezuiverd hebben, hebben toegang tot het Sarhah des heeren.
1. En zo zijn dan de kaprunnen ook de verbindingen tussen de eerste en tweede geest, en zij zijn als heilige altaren. 2. En zij zullen uw geest reinigen en laten uitreiken tot Spricht, waarin gij de tepelen des Heeren zult ontvangen. 3. Zalig hen dan wiens ruggegraten gereinigd zijn, want zij hebben toegang tot het kleine Gods, en tot het dikke. 4. En ziet dan, zij zullen zijn als de kaprunnen, als de altaren des Heeren. 5. Ja, zij zullen opstijgen als raven en velen tot wijsheid brengen. 6. En dan zult gij ademen vanuit het dunne en dikke Gods, en gij zult in het kleine openingen vinden, om vele vijanden te ontvluchten. 7. En de slangen des hemels zullen tot longen in u worden, en gij zult diep ademhalen en zien dat zij zijn als de darmen van het tweede. 8. En dan zult gij komen tot de Tweede Ziel des Heeren, die als het drop des hemels is. 9. En gij zult diep ademhalen en de wortelen des hemels zien. Op vele altaren zult gij liggen en gij zult geheiligd worden. 10. Zij dan die de dieren des hemels liefhebben zullen gaan van adem tot adem, maar zij die hen niet liefhebben zullen voor eeuwig slapen. 11. En het dunne en het dikke zal zevenvoudig gezuiverd worden in de Hand des Heeren. Laat u dan zuiveren, opdat gij kunt ademen. 12. Want de Heere zal de adem der wereld wegnemen, en allen die van de Heere zijn zullen in Hem ademen. 13. En die adem zal zijn als het drop des hemels. 14. En in de Roze Verbinding zullen de altaren des Heeren hersteld worden, en er zal een Nieuwe Schepping komen, de Schepping van het Tweede. 15. En vanaf dan zal er alleen nog maar geademd kunnen worden door de altaren des Heeren en de zuivering. 16. En zij die zichzelf dan niet willen laten zuiveren zullen door de slangen des hemels gegeten worden. En zij dan zullen tot een eeuwige zielenslaap komen, en hun geest zal slapen en tot volkomen vernietiging varen. 17. En op die dag zal de Heere de snippers bijeen vergaderen en Hij zal ze maken als altaren, maar ook deze altaren zullen voorbijgaan. 18. Zo zal er dan een dag zijn tegen alle altaren, en onder hen zal een grote zuivering zijn. Laat u dan gaan van het kleine tot het kleine, opdat gij zult ontkomen aan een verschrikkelijk oordeel. 19. De Heere Heere heeft dan een dag tegen alles wat hoog is, en zal een slachting houden opdat het lage verhoogd worde. 20. Zo zullen dan allen die genaderd zijn tot Spricht niet beschaamd uitkomen, en zij zullen vele gezichten zien, en hun eigen weerspiegelingen als kostbare sieraden. 21. En zij zullen naderen tot het veelvoudig gezuiverde blauwe, om het wit des Heeren te zien. 22. En de Heere zal hen alle tranen afwissen. Gij bent dan genaderd tot een allesverwoestend vuur. Laat u dan zuiveren. 23. En in die dagen zal Acha, het Altaar des Heeren, groot worden, en Kabbernal zal uit Hem voortkomen, en Hij zal zijn als de bizon des heeren.
1. En in die dagen werden de Christussen als de kaprunnen, en zij werden in Acha wederomgeboren. 2. En zij dan werden als de Karazuur tegen alles wat hoog was. 3. En ook de Geesten Gods en de Zielen des Heeren werden als de Karazuur, en zij werden geleid door Acha. En hij had grote macht. 4. En Eminius werd groot en kwam tot Materos, het kleine Gods, en er kwam een grote oorlog in de hemelen. 5. En de Tweede Karazuur kwam tot de aarde, en zij waren als de wolven, dienende de Herman. 6. En zij hadden als leider Roodoog, de wolf van Sarsia van Renok. 7. En de Herman werd groot op de aarde, en ook Renok. En zij werden als de Tweede Karazuur. 8. En het altaar der karazuren verslond de arken en de tronen, en de traan van de Peter kwam over de aarde brandende van vuur en zwavel. 9. En deze was als de traan van het altaar, en ook de Peter werd als de Tweede Karazuur. 10. En de bomen des hemels kwamen tot de aarde, en begonnen te onderwijzen. 11. En degenen die van altaar tot altaar gingen werden zalig, maar hen die stopten werden door de traan verscheurd. 12. En de traan van het altaar werd groot en begon te lachen en ook kwam er vuur van het altaar genaamd Vuur van Eminius. 13. En de Geesten Gods worstelden tegen elkaar, want ook de Heere zuivert en test Zichzelf. 14. En ook de Christussen en de kaprunnen begonnen elkaar te zuiveren. 15. En zij kwamen tot een plaats genaamd het tweede Pniel en het tweede Harmageddon, waar velen tot verlichting kwamen. 16. En zo zijn dit dan heilige plaatsen der engelen. En het Tweede Altaar des Heeren droeg vele namen. En er was donder en bliksem, en een boa constrictor kwam voort uit het Tweede Altaar. 17. En het Tweede Altaar splitste zich in vele altaren, en één dezer altaren was genaamd Brannan. 18. En aan Brannan werd een beker gegeven, en deze beker was vol met bloed. En het bloed veranderde in tranen, en werd daarna zaad. 19. En ook aan Acha werd een beker gegeven, en deze beker was vol met de dood. En de volkeren dronken van deze beker, en zij werden als drenkelingen, opdat er onder hen zuivering werd gebracht. 20. En in die dagen waren de haaien van de Herman in de zeeen van de aarde, en vele namen werden uit de tempelen gewist. 21. En ook aan Metensia werd een beker gegeven, die vol was met hoererij en slangen, en zij gaf de volkeren te drinken opdat er zuivering onder hen kwam. 22. En de reinen werden reiner, daar zij door de beker werden overgeslagen, en de onreinen werden onreiner, en zij werden overgeleverd aan hun lusten.
1. Gij hebt dan gehoord van de beker van de Christus, en deze beker is genaamd Talgamen. 2. Gij die tot Hem wilt komen, zult ook van deze beker moeten drinken. 3. Wast uw geesten dan in deze beker, en gebruik deze naam aan het einde van uw allerheiligste gebeden. 4. De Heere dan luistert niet naar namen, maar naar harten. 5. Namen zijn dan gegeven tot gebruik, en niet tot noodzaak. 6. Het Koninkrijk Gods dan bestaat niet in Namen, maar in Heiligheid en Reinheid. 7. Laat deze beker dan rondgaan en drink van Hem. Talgamen. Gij gebruikt dan zijn allerheiligste naam als bevestiging. 8. Elke Naam op zich is dood, zowel in de hemelen als op aarde, maar wordt door de Liefde vervuld en gebruikt. 9. En ziet dan : de beker is meer dan de drinker. En gij hebt dan uw drieenigheid ingesteld, die slechts ten dele waar is, maar niet als canon. 10. Want de vierde persoon van de godheid is de beker, en Zijn Naam is Talgamen. 11. Gij doet er wel aan over een viereenheid te spreken, meer nog dan over een drieenheid. 12. Gij die tot de Christus gekomen bent drinkt dan allen uit dezelfde beker, en die naam is Talgamen. 13. Weet dan dat het een gebod des Heeren is om over de viereenheid te spreken, want de drieeenheid is slechts ten dele waar, en in de canon volkomen niet. 14. Zo zijn er dan vele Eenheden des hemels, en gij zult die allen vinden en gebruiken, gij die de Heere kent. 15. Drinkt dan van Talgamen, want gij bent tot het allerheiligste gekomen. 16. En de Beker des Heeren is tot zuivering van het bloed en de ingewanden.
1. En zo is er dan in de Nieuwe Tempel de tafel der bekers, en gij doet er wel aan om tot deze tafel te naderen, daar zij de bekers der profeten bevat. 2. En zo zijn dan de Lokogamen de sieraden van het kruis, maar zij zullen wegvluchten van een ieder die het kruis niet heeft liefgehad. 3. Zij dan zijn de scherptes des Heeren, en voeren oorlog tegen de onheiligen en hen die van de wereld zijn. 4. Het kruis heeft dan niets op met de wereld. Zo kunt gij dan niet het kruis liefhebben als gij een vriend der wereld zijt. 5. De Heere haat dan allen die een vriend der wereld zijn, want zij zijn vijanden van God en van het kruis. 6. De Lokogamen beminnen alleen hen die het kruis beminnen en daaraan gelijkvormig zijn geworden. 7. Spot dan niet met de Lokogamen, want zij zijn wraakzuchtig en nemen daarvoor de tijd. 8. Zij die dan de Lokogamen onrechtmatig en onwettig proberen na te bootsen zullen ten prooie vallen aan bittere wreedheid, maar alle wreedheid leidt tot slaap en vernietiging. 9. Onrechtvaardig zal het oordeel der Lokogamen wezen over hen die onrechtvaardigheid hebben bewezen. 10. De Lokogamen zijn dan dichtbij de wezen en de weduwen. 11. En wanneer gij aanbidt, gebruik deze naam aan het einde van uw stille lofprijzingen, opdat zij heilig en rein zijn voor Gods Aangezicht. 12. De Heere haat dan iedere dankzegging en lofprijzing buiten het kruis om. Deze uitlatingen zijn de Heere een gruwel. 13. Ware lofprijzing is dan in stilte, komende van het kruis en wederkerende tot het kruis, om de beker des Heeren te drinken. Lokogamen. 14. Laat dan uw beker vullen door de Lokogamen, en drinkt van de wijnen van het kruis. 15. En komt dan tot het graf des Heeren, wiens Naam Belcanov is. 16. Als gij dan praalt, praal in het kruis, en in het graf des Heeren.
17. En zij, de Lokogamen, zullen de wilde beesten voeren, en de Karazuur, daar zij het sieraad van Metensia zijn. 18. En ook zijn zij het sieraad van de Peter, de Gegetene Christus, en zij beminnen hem als lichtende watervallen in een bosrivier. 19. Ja, voor de grotten van Belcanov, het graf des Heeren, liggen zij. En lichtende vissen stijgen langs hen op en dalen neer. 20. En zij zullen velen voeren tot de duisternissen en de koele wateren, en velen zullen gered worden. 21. Ziet dan toe dat gij de duisternis des Heeren niet veracht, want gij mocht er eens door gegrepen worden.
1. En alle eenheden zijn dan omringd door de Lokogamen, en zij hebben toegang tot de allerheiligsten. 2. Zo is dan de Emelis Shatau vol van de Lokogamen des Heeren, en zo ook de Roze Verbinding. 3. En ziet dan, zij komen voort uit Brannan en keren weder tot Brannan. 4. En zij hebben de klokken des Heeren rijkelijk bekleed. Zij dan hebben gedronken van het zoete des Heeren en het zoete des kruises, van de bronnen van het Sarhah. 5. Ziet dan, zij komen voort uit de klokken des kruises, om honger en verzadiging te brengen. Ja, want alle klokken bestaan in honger en brengen uiteindelijk verzadiging. 6. Niemand zal voor altijd honger moeten lijden, en de Lokogamen zullen daar op toezien. 7. Zij die dan van de alverzoening zijn : gij hebt ten dele gelijk. Gij zult dan allen verzadigd worden, en gij zult dan allen slapen, maar de één tot eeuwig leven en de ander tot vernietiging. 8. Dat wat tijd is bepale de Heere, en wat voor de één een seconde is, is voor de ander duizend jaar. 9. De Heere dan bouwt met honger en verzadiging. 10. Ziet dan, alle sieraden des Heeren zijn als klokken, en zij brouwen de wijnen des kruises. 11. Zij scheppen de vertes en de horizonnen.
1. Gij dan die in Tyatira zijt, gij woont dichtbij Materos. Zij die in het tweede Tyatira wonen kennen rijkelijk de Lokogamen. 2. Gij zijt dan vol van de nostalgie des Heeren, en gij bent nader gekomen tot de woningen der muizen des hemels. 3. Ook kent gij dan de woningen der konijnen des hemels, door de Vader neergezet. 4. Gij hebt dan een warm hart gehad voor hen die de konijnen liefhebben en de konijnen zelf, en gij zijt als één van hen. 5. De Heere heeft dan zoveel liefde voor u omdat Hij zelf deels konijn is, daar het een speciaal deel van Hem vertegenwoordigt. 6. Ziet dan toe dat zij die het konijn haten door Hem afgeschoten worden, want de Heere Heere is een jager. 7. En zo is dan Sarhem het gewest van konijnen in de hemelen. 8. Gij dan zijt genaderd tot Sarhem, en bent klaar voor Zijn geheimenissen, gij allen die in het Tweede Tyatira wonen en zij die tot haar naderen. 9. Gij hebt dan bedelaars niet aan de kant gezet, maar hen ontvangen als konijnen des Heeren. 10. Mokmos dan is het gewest der muizen in de hemelen. En deze twee gewesten zijn heilig voor de Heere. 11. De muizen dan heersen over de tranen. De Heere is dan deels muis. 12. De tranen huizen dan in hun flessen.
1. En de tranen dan zullen zevenvoudig gezuiverd worden, en zij zullen gedronken worden, daar zij de wijn des Geestes zijn. 2. En ook de lijmen des Heeren zullen zevenvoudig gezuiverd worden en zij zullen zijn als eb en vloed. 3. Gij dan laat ook het grijze zevenvoudig gezuiverd worden, opdat het zilver zal zijn, en gij kunt het daar gij immers tot onder het roze bent gedaald. 4. Laat u dan zevenvoudig vrijzetten voor de Heere. En laat u dan goed beseffen dat de tepelen des Heeren tot zuivering van Spricht zijn aangesteld. De Heere dan zuivert de hemelen en de gewesten, daar Hij een Zuiveraar is. Zo is Hij dan ook een Raadselaar. 5. En de Raadselaar zal aan het einde der tijden komen om het witte zevenvoudig te zuiveren. 6. Nu dan is het zeerood des Heeren negentigvoudig gezuiverd. 7. Zij dan die onder het rode zijn, zijn grijs, maar zij worden gezuiverd tot zilver. 8. Zij dan van de rode traan zijn tot honderdvoudig gezuiverd en zij hebben woning voor u gemaakt. Zij leefden altijd dicht bij uw hart, en zij hebben u niet verlaten. 9. Daarom zijn zij niet schuldig, en zullen zij voor eeuwig Gods Zegen dragen. 10. Zij hebben u in tijden van nood getroost en bemoedigt en u hun klederen gegeven. 11. Ja, zij hebben tot in het duizendvoud voor u gezorgd, en uw pijnen met u gedragen, en deze overgenomen waar zij konden. 12. Ja, veelvuldig zijn zij voor u gestorven.
1. Zij die lijden voelen zich vaak alleen, maar als gij ouder wordt bemerkt gij de persoonlijkheden van het lijden, en leert gij hen zien als aangenaam gezelschap, daar zij u behoeden voor vele zonden en afhouden uit de slavernij. 2. De Heere heeft u dan aangenaam gezelschap gegeven, en zij zullen zichtbaar worden naarmate gij ouder wordt. 3. Leert dan de verrukkingen kennen van het ouder worden. 4. Gij hebt dan uw liefde tot de vogels des Heeren leren uitdrukken, en gij hebt bemerkt dat zij vaak de verpersoonlijkingen van het lijden zijn. 5. Zo dan kunt gij tot het lijden spreken als tot de Heere. 6. Weet dan dat zij die de vogels des hemels liefhebben een diepe plaats bij God hebben, daar God deels vogel is, daar het een deel van Hem vertegenwoordigt. 7. Hij schiep dan de dieren naar Zijn aard, en zij die dan de dieren krenken, krenken daarmee het beeld Gods, en worden tot de spotters gerekend. 8. Spot dan niet met Gods Schepping, daar het Zijn evenbeeld is. 9. Zij die lijden hebben dan een vlam om mee te smeden. De smid des Heeren is dan tot uw woning gekomen. 10. Ziet dan, de haai is de vleesgeworden vlam van de Ziel des Heeren, en gij zijt dichterbij het verterende vuur gekomen. Weest dan Heilig. 11. En daar het Eerste Woord tot heiligheid heeft opgeroepen, het Tweede Woord des te meer. 12. En daarom is het Tweede Woord heiliger dan het eerste, en wordt er des te meer opgeroepen de zonde af te leggen.
1. De haai is dan de smid des Heeren, en hij zal de woningen van het Tweede bouwen. Hij zal daarvoor de metalen aan elkaar smeden, en daartoe de Kandelaar van Metensia gebruiken. 2. Ja, de haai zal dan de tijger en de leeuw gebruiken om los te branden en aan elkaar te smeden, en hij zal worden als het brandende ijs. 3. En de orca's des Heeren zullen tot uw huizen komen om vele knooppunten te maken in ballen, en gij zult de electriciteit des Heeren hebben. 4. En de orca's des hemels zullen zijn als de electriciens, en zij zullen Gods robotten heten. 5. En de electriciteit dan is als het vuur des geestes. 6. En alle vuur bestaat dan alleen in ijs. En de dove haaien zullen zijn als de radio's des Heeren, en de zwarte haaien zullen zijn als de telefoons des Heeren. 7. De witte haaien zullen dan zijn als de televisies. 8. Gij zult dan de ingang der vrouw als heilig achten na de zuivering, want zij zal de slangen des hemels voortbrengen. 9. En zij zal dit doen in vele barensweeen, en haar klederen zullen gescheurd zijn. 10. Dan zult gij de vrouw niet meer als een lustobject zien, maar als een werktuig des Heeren. 11. Gij zult dan de vrouw haar waarde teruggeven, maar de Heere zal de onheilige vrouwen overleveren aan hun zonden, en zij zullen doorgang geven aan de slangen des hemels. 12. Ja, het Tweede Woord is dan zeer vrouwvriendelijk, maar zal een groter oordeel aankondigen over de spottende vrouw. 13. Want spot misstaat een vrouw, tenzij zij spot in de Heere. Gij moogt dan de onrechtvaardigheid bespotten en dit is zelfs een gebod des Heeren. 14. Gij zult een vrouw niet veroordelen om haar lusten, maar gij hoeft misplaatste spot niet te verdragen. 15. De Heere dan kent alle lusten, en weet waar zij vandaan komen en waar zij naartoe gaan. 16. Laat dan niemand de ander lastigvallen met zijn lusten, maar geneest elkander veeleer en brengt elkaar tot rust. Een spotter en een huichelaar zult gij geenszins genezen, want daarmee laadt u schande op uzelf. 17. Een vrouw mag ook zeker geen spottende en huichelende vrouwen aanhangen. Zulken behoren door de daartoe bevoegde apostelen onder u aan de haaien overgeleverd te worden. 18. Wanneer dan een vrouw lusten heeft naar materiele dingen en kleding buiten het noodzakelijke, en deze staan los van het gebod des Heeren, dan zal zij zich daartegen moeten verzetten door de gelofte tot armoede te doen. 19. En zij zal de armoede aanhangen als aan de heere, en de armoede zal haar tot man zijn. 20. Laat gij dan goed weten dat zij die de armoede niet begeren, de Heere ook niet hebben. 21. Want diep gekwetst is de Heere, wanneer een dienstknecht of dienstmaagd de armoede veracht. Daarmee hebben ze de Heere zelf veracht. 22. Vit dan niet op elkaars soberheid en eenvoud, opdat de Heere u niet verlate en tegen u toorne. 23. Zij dan die een arme bespotten zullen door de Heere uit het boek des levens worden geschrapt. 24. Zij die een zieke bespotten zijn reeds verloren.
1. Bespot dan het Tweede Woord des Heeren niet, en veracht het niet, want zulken zullen een zwaarder oordeel over zich krijgen dan hen die het Eerste Woord des Heeren hebben bespot en veracht. 2. Als dan het oordeel over hen die het onzuivere Woord hebben afgewezen al zo groot is, hoe zullen zij dan die het Zuivere Woord afwijzen dan ontkomen ? Ondragelijk zal het oordeel zijn over zulken. 3. Denkt dan niet dat het Tweede Woord lichter zal zijn dan het Eerste, want gij zult gaan van oordeel tot oordeel. 4. De Heere Heere dan laat niet met Zich spotten, en vreselijk zal het zijn voor de zondaar om in de levende handen te vallen van de Heere Heere. 5. Zij dan die het Eerste aannemen en het Tweede niet, zijn als de farizeeers en het oordeel over hen zal zwaarder zijn als over de farizeeers in de tijd van Jezus de Christus. 6. Want zij wezen het onzuivere af, en zouden zwaarder gestrafd worden dan hen van Sodom en Gomorrah. Hoe zwaar zal dan het oordeel over hen heten die het zuivere hebben afgewezen ? 7. Bewerkt uw behoudenis dan in vrezen en beven, want de Heere Heere is een allesverterend vuur. 8. Zij dan die de Eerste Christus hebben aangenomen en de Tweede Christus verworpen vallen ten prooi aan de haaien. Onbarmhartig zal het oordeel zijn over zulken. 9. Maar als het u te doen is om gelijk te hebben, de Heere zeker niet. Zalig hen die twijfelen, maar vervloekt zij hen die niet twijfelen aan het Eerste, want dat woord, alhoewel het veel waarheid bevat, is onzuiver. 10. Toetst dan het Tweede Woord, want zij die niet toetsen leven reeds onder de vloek. 11. De Heere is niet onder de indruk van hen die zonder toetsen het Tweede Woord aannemen. De heere veracht zulken, daar zij zelf niet te vertrouwen zijn. 12. Zalig hen die twijfelen en toetsen. Vertrouwt dan niet te snel, want gij mocht eens misleid worden. 13. Kijk een dier dan altijd in de bek. Houdt dan het Tweede Woord niet tegen, want de Heere zal u als loopbrug gebruiken, en gij zult onder de voet gelopen worden.
1. En zo zal dan het openen van de eerste tepel des Heeren zijn. En de geslachten der apostelen zullen tot deze tepel komen, daar het de tepel der apostelen is. 2. En gij zult de dingen verstaan, en de verborgenheden Gods zullen tot u komen. 3. Ja, tussen Jupiter en Saturnus ligt de hof des Heeren, want daar heeft Hij zijn wortelen gewrocht. 4. En dan zult gij elkaar verstaan als in het paradijs, en gij zult kennen de dingen Gods. 5. En wanneer gij dan de dove haai en de zwarte haai hebt ontmoet, zult gij u voelen alsof u de radio en de telefoon des Heeren in uw handen hebt, en hun hoornen zijn van goud. 6. En gij zult dan hen die verweg zijn kunnen vasthouden, terwijl de melk des heeren stroomt, en deze melk zal zoet zijn. 7. En wanneer gij slikt zal het bitter zijn, daar de hoornen uw buik doorboren. Ja, want het is de Heere Heere die wonden aanbrengt. 8. En gij zult de vuren des Heeren in uw monden voelen om het huis des Heeren te kunnen smeden. 9. En de apostelen van het brandende ijs zullen voortkomen uit de verheerlijkte Herman, de Wilde Christus, want Hij is de brug tussen het vuur en het ijs, daar Hij in de diepste krochten van het ijs is geweest tot aan het duistere toe. 10. Ziet dan toe dat gij Christus de Wilde niet afwijst, want dan hebt gij helemaal geen Christus. 11. Zij dan die de Herman bespot hebben om zijn wildheid zullen niet in het huis des Heeren wonen. 12. Weet gij dan niet dat de Christus is voortgekomen uit de Herman ? 13. Zij die daarom de Herman niet ontvangen hebben daarmede de Christus verloochend en in hen is het Licht Gods niet. 14. Leert dan uw Christus kennen, opdat Hij u zal kennen bij de ingang tot Zijn Heerlijkheid. 15. Zij die de Herman niet hebben, hebben ook de Christus niet. Leert dan de herman kennen, door naar deze Woorden te horen en door veel onderzoek te doen, opdat gij niet een andere herman ontvangt. 16. Want vele hermannen zullen komen om de aardbol te misleiden, maar doet gij dan de Ware Herman aan. 17. Niet allen die beweren van de Herman te zijn, zijn van de Herman. 18. De Herman dan zal voortkomen uit het ijs, en wederkeren tot het ijs en Hij zal het vuur des Heeren niet verachten. En zo zal Hij dan zijn als het brandende ijs, en Hij zal komen om de tepelen te openen. 19. Ja, als een vader zal Hij zijn tot hen die wild zijn, en de afzondering hebben gezocht. En wild zullen zij drinken van Zijn melk. 20. De Herman dan is een deel van Christus, het deel wat Hem tot de woestijn en de wildernis bracht, en wat Hem telkens afzonderde. 21. Zo is de Herman dan het IJs van Christus, brandende in de nacht. Zij die dan het ijs van Christus hebben veracht, hebben de Christus zelf veracht, daar de Christus in en door ijs bestaat. 22. Zonder het ijs zou Christus nooit tot het kruis gekomen zijn, en zonder het ijs zou de Christus nooit tot de hemel gevaren zijn. 23. Zonder het ijs zoudt gij nooit een schuilplaats in hem hebben, en zoudt gij Zijn Geest nooit kunnen ontvangen. 24. Zonder het ijs zou zijn vuur nooit hebben bestaan.
1. Zonder de Herman zou de Christus nooit tot de dodenrijken zijn nedergedaald, en zou Hij nooit tot Heerlijkheid en Opstanding zijn gekomen. 2. Weet daarom tot wie gij spreekt, opdat al deze dingen niet aan u voorbij gaan. 3. Alle dingen worden dan in ijs gezuiverd, en worden rijk in Maser, die Christus de Arme is. 4. Ziet dan de weelderigheid, de overvloed en de rijkdom die de Armoe geeft. Zij die daar geen oog voor hebben, het is beter dat hun oog worde uitgerukt. 5. Gij bent volledig voorbijgegaan aan de schoonheid en de naaktheid der natuur. 6. In Maser worden dan allen rijk die hun leven hebben afgelegd, en de armoe beminnen. 7. Voor de rijken zal het dan zeer moeilijk zijn om tot het Koninkrijk Gods in te gaan, daar zij door de Mammon zijn gebonden, maar in Maser kunnen zij verlost worden, daar Hij de kracht van Christus de Arme is. 8. Gij hebt dan een Naam die gij kunt aanroepen, om tot de kloosters van de Herman te gaan. Want de Herman is voortgekomen uit de Maser, en gij die de Naam van Maser aanroept zal tot in alle eeuwigheden dubbel behouden worden, ook tot in het Tweede. 9. Maar zij die Maser vervloeken zijn reeds verloren. Nu bestaat het koninkrijk der hemelen dan niet in geld of namen, maar in armoe en wildheid. 10. Zo zult gij dan de Maser en de Herman dienen, opdat zij u dienen en u tot de volheid van Christus brengen. 11. Blijft dan niet op één been staan, en blijft de Christus dan niet in uw harten kooien, en binden aan uw canons, want Maser en Herman zijn als de vleugelen van de arend die slaan om te openen en te doden. 12. Zo is dan de Christus in zijn armoe tot de wereld gekomen, en tot de kribbe, en zijn hart was met de dieren. 13. Zo bent gij dan in Maser verbonden aan de verborgen schatten Gods, en kunt gij tot de Herman komen. 14. Veracht deze Woorden dan niet, Mijn geliefden, opdat zij u niet verachten. 15. De Heere Heere dan laat niet met Zich spotten, en is als een verterend vuur. Zij die Maser niet hebben, hebben de Herman ook niet, en zijn slaven van de Mammon. 16. Gij kunt niet tot de Herman komen zonder de Maser aan te hangen, want dan komt gij tot het valse ijs, dat de doden tot slaven maakt. 17. Want vuil en leugenachtig zijn zij die zeggen de Herman te hebben, en de Maser hebben veracht. Zij dragen de lichten van de hel en van Orion. 18. Zalig zijn zij die als Maria Magdalena de voeten van de Christus kussen met tranen, want zij hebben ook de Maser. 19. En de zusters van de Magdalena hebben duizendvoudig troost gebracht aan Maser en de Christus, en zij zullen de Herman ontvangen. 20. Laat dan niemand uwer vergeten dat de wildheid een hogere orde Gods is. 21. De wilden kennen dan de schatten van vuur en ijs, en brengen hen tot het verborgene en de duisternis. 22. Bewaart uw harten dan in God, opdat gij genade vinde voor Zijn troon. 23. Gij zult de Christus dan kennen in Maser en Herman.
1. Laten dan de geslachten der apostelen zich opstellen op de Emelis Shatau opdat gij elkaar kunt verstaan. Zo kunt gij veelvuldig de gave van vertolking ontvangen, opdat de Vrede des heeren openbaar worde. 2. En zo zijn er dan veertien geslachten der apostelen. 3. En het eerste geslacht zijn de pleiaden, en zij zijn als de zonen des donders, de boanerges 4. En het tweede geslacht zijn de rode pleiaden daar zij de wijn des heeren bereiden. 5. En het derde geslacht zijn de zwarte pleiaden of duistere pleiaden die de verlamden tot Christus dragen of brengen, en tot de Tweede Christus. 6. En het vierde geslacht zijn de gele pleiaden, en zij dalen tot onder het gele om hen met diepe pijnen tot Christus te brengen, en tot het Tweede. 7. En het vijfde geslacht zijn de blauwe en witte pleiaden. 8. En het zesde geslacht zijn de roze pleiaden. 9. Het zevende geslacht der apostelen zijn hen van de rode kap, en het achtste geslacht zijn de hermanitische apostelen, zij die van Herman zijn. 10. Het negende geslacht zijn de apostelen van Metensia en het tiende geslacht zijn de apostelen van de Emelis Shatau, en zij zijn heilig en rein, daar zij de geboden des Heeren dragen in het Tweede. 11. Het elfde geslacht der apostelen zijn de apostelen van de schuine stang en het twaalfde geslacht zijn de apostelen van de Tweede Metensia, en zij dragen de heilige bouten vol van het brandende ijs. En zij zijn als de smidse des Heeren. 12. Het dertiende geslacht zijn de apostelen van de brandende vruchten, en het veertiende geslacht zijn dan de apostelen van de brandende angels. En zij zijn als de wespen des hemels, neerstrijkende op de daken. 13. En zij zijn dan allen zonen van de bliksem des Heeren, en ziet dan, het is als heilige melk.
1. En als gij dan elkaar kunt verstaan, dan is de tweede tepel des heeren niet verre van opening. En zij zal liggen en opkomen vanuit de buik en het binnenste. 2. En zo zullen de woorden en koorden gereinigd worden, en zij zal worden tot een nieuw lichaam en een nieuwe schepping brengen. 3. En haar naam zal zijn de roze verbinding, en zij zal heilig voor de Heere wezen. 4. En zij zal zijn als de muis en het konijn des heeren en zij zal groot worden tussen Mokmos en Sarhem. 5. En haar vijvers zullen branden als het ijs en haar vissen zullen als lichtende bogen en kransen worden, komende vanuit haar schoot en tussen haar handen. Ja, zij zal de ballen des Heeren dragen, brandende van ijs en zilver. 6. En zij zal dragen de geslachten der profeten en de geslachten der rechters als een heilig sieraad voor de Heere. 7. En zij zullen voortkomen vanuit haar schoot, gevormd wordende in het vuil des Heeren. 8. En dan zullen de darmen en de slangen reiken tot aan de schoot, en zij zal geboorte geven door haar aars. 9. En dan zal de aars gebruikt worden om te baren, en niet om uitwerpselen los te laten. 10. En de mannen zullen de slangen des hemels baren door hun benen. 11. En zij dan die het nieuwe lichaam van het Tweede niet kennen hebben veel te lijden.
1. Tweede Gad, je bent als een vlam in de nacht. Op de Emelis Shatau zit je. Tweede Aser, tot de profetische geslachten behoor je, als een veer in de wind. 2. Je bent de schaduw van de vleermuis. Al jouw spinnenmannen zijn daar. 3. Zij dan die Brannan openen zitten op de poorten als de raven des Heeren. 4. Zij dan die het heilige gordelschort dragen zijn als de ratten des hemels. Zij komen van het Tweede, en hebben geleden in het Eerste, en ziet, zij zijn rein en heilig. 5. Tweede Naftali, gij dan zijt als een rat des Heeren, en gij hebt de piraten des Heeren niet veracht, maar gij hebt uw hand over hun ruggen gestreken, en hebt hen door de nacht geleid in tranen. 6. Gij hebt hun laten drinken van de geheime kruiken der bruisende tranen, en gij hebt hen het tranenbrood niet onthouden. 7. Gij waart daar in de nacht voor hen. Gij zijt een waardig soldaat. 8. Gij dan hebt hen de grotten van Esau laten zien, en de liederen van Jakob. Ziet dan, zij zijn beiden wild. 8. Ja, want ook Esau zal behouden worden, daar zij met elkaar verzoend werden, na een lange oorlog. 9. Ja, want in de schoot vochten zij met elkaar, maar zij vonden elkaar voor de dood. 10. Zo zullen ook velen die tegen de Christus gestreden hebben Hem vinden voor het graf, en Hij zal Zijn als de Gezuiverde en het Heilige Tweede. 11. Want ook de Heere worstelt, slaat en geeft dan toe, zoals bij Jakob op Pniel. 12. De Heere dan heeft de worstelaars lief, en Zijn Heilige Haat leidt de mens niet altijd ten verderve. 13. De Heere dan heeft Esau in het gevecht gehaat, daar ook Esau gebroken moest worden, maar de Heere heeft Zijn hart liefgehad, daar het een wild hart was. 14. En zo is dan de Haat des Heeren een grotere liefde dan de liefde der aarde, want de Heere Heere, Uw God, haat in list. 15. Zo zijn dan ook velen tot de haat des Heeren gekomen, en zij hebben ervan geproefd, en zij zijn erdoor in zwijm geraakt, en verzoend met vele vijanden. 16. Gij zijt dan ook allen soldaten der liefde, gaande met list ten werk, maar niet om te vernietigen, maar om op te bouwen.
1. En allen die dan tot Brannan gekomen zijn, dragen de gordel des Heeren, en het licht van Lapondria zal tot hun borstkas rijzen. Zij dan zullen hun mond opendoen, en lachen, daar het Grote Kanaan in hun monden is. 2. De Heere opent dan de profetische geslachten als zachte vlammen, want het rode sap heeft Jakob van Esau gescheiden, maar ditzelfde rode sap heeft hen ook weer tezamengebracht. En dit is het geheimenis des Heeren, want de Heere sprak over Zijn Tweede Bloed. 3. En ziet dan, zij zijn beiden wild. Grote Genade geeft de Heere hen die tot de Tweede Issaschar gekomen zijn, en zij zullen worden als de golven der zee. Ja, vele malen is het zeerood dan gezuiverd, en zijn vlammen rijzen voortdurend tot Brannan. 4. De Heere heeft dan hen van het geslacht van de Tweede Simeon en het geslacht van de Tweede Juda lief, want zij zijn profetische geslachten, en zij zijn wild en werken met list. 5. Ja, ook haat de Heere hen, want door haat bewijst hij zijn liefde. 6. Zo is dan het zeegeel vele malen gezuiverd door haat. 7. Gij dan die de haat des Heeren niet hebt, en het bittere der zee niet hebt geproefd, hoe kunt gij in de liefde zijn ? De Liefde des Heeren komt immers voort uit Zijn Haat. 8. Zo kan dan niemand tot de Heere naderen, zonder de zonde en de oude natuur te haten. Ja, wie dan niet haat zijn eigen leven, kan het Koninkrijk Gods niet binnengaan. 9. En hij die niet haat zijn eigen zoon, en zijn eigen vrouw en bezit, die kan het Koninkrijk Gods niet binnengaan. 10. De Heere nu is haat, want de haat zuivert en toetst. Zo kunt gij elkaar dan opbouwen in liefde. Maar wanneer gij haat, haat in de Heere, want de haat der wereld leidt tot verderf, en zij hebben de Christus niet. 11. Laat dan niemand u misleiden met vrome en holle klanken van liefde, want de wet des Heeren is haat. 12. Gij hebt dan vele wapenen van de gemeente weggenomen en van het Tweede, wanneer gij zegt dat de haat des duivels is en niet van de Heere. De Heere heeft wapenen van haat, en gij dient daarop acht te slaan als licht in de duisternis. 13. Gij bent reeds overgeleverd aan de wereld en hen van de Mammon, wanneer gij liefhebt zonder de Haat des Heeren aan te hangen. 14. De heere toornt dan tot zijn vijanden, maar ook tot zijn kinderen. Vervloekt zij allen die de tucht des Heeren haten, en de haat des Heeren verachten. Zij zullen niet in de gemeente des heeren mogen komen, want zij hebben zelfs het Eerste veracht. 15. Leest dan van de Haat van het Eerste, en leert haar zuiveren, want wanneer gij haat om te haten, dan zijt gij vervloekt. 16. Maar wanneer gij haat om lief te hebben, ziet, gij zijt zalig. 17. En gij dient op deze woorden acht te geven als geboomte des levens met brandende vruchten, als op het zachte van Metensia. 18. Laat dan niemand u het heil ontnemen, want vele verlokkers zullen tot u komen om u met list van de Heere proberen af te brengen. 19. Daarom is het soms beter om ver van de mensen af te wonen om dichtbij God te kunnen zijn, als de nabijheid van mensen u verre van God brengt. 20. Beproeft elkaar met deze woorden.
1. En Naftali is als een brandende hinde voor de Heere, lichtend in het vuur Gods, en de Heere zal het duizendvoudig zuiveren. 2. Ja, ook alle andere stammen van Israel worden gereinigd in Zijn Vuur. 3. En de rook zal stijgen tot de Emelis Shatau voor een nieuwe dag. 3. Een nieuwe dag des heeren is gekomen. Laten de poorten van Brannan dan wijd worden, en verwijdert dan hen die het heilige gordelschort niet dragen, want zij is gegeven als een teken des Heeren. 4. En Naftali is als een vurige hinde voor de Heere, vol met het vuurrode, zingende de liederen des kruises. 5. En Naftali zal zijn als het hert van Maser, gehuld in armoede, om de rijkdommen des Heeren voort te brengen. 6. Brengt dan alle priesters tot de Heere, en laat hen gezuiverd worden door het vuur en het oog van Eminius. 7. De Heere dan kent alle priesterlijke geslachten, en de geslachten der koningen, en zij zullen de profetische geslachten niet meer onderdrukken. 8. De Heere dan kent al hun namen, al hun uitgangen en ingangen. 9. En in het oog van Eminius is dan de verbinding met Spricht, daar hij voor hem lijdt en strijdt. 9. En Eminius draagt dan het zwaard van Spricht, en brengt allen tot Zijn staf, zij die door Golgotha gekomen zijn. 10. Gij dan zijt allen op weg naar de Emelis Shatau, maar velen zullen onderweg struikelen, opdat er onder u zuivering wordt gebracht. 11. En dan zult gij reizen van Brannan tot de Emelis Shatau en terug, opdat het drop des hemels in uw harten zal groeien en uw zielen verrukt zullen worden. 12. Ja, want de wortelen des Heeren hebben vele sappen die hen zullen dienen die tot die wortelen gekomen zijn. 13. Zalig zij hen dan die diep geworteld zijn in de Emelis Shatau, en zalig zij hen die diep geworteld zijn in Brannan, want zij zullen het drop des Heeren kennen. 14. En er zal een man opstaan genaamd Drop en Hij zal zijn de vrucht en de zoon des kruises om het volk te lijden in de tijden dat de longen worden dichtgeknepen, en er zal een kleine bron van adem zijn voor de allerheiligsten. 15. Maar ook zij zullen door tijden van ademnood gaan, opdat er onder hen zuivering aangebracht worde. 16. En de man genaamd drop zal zijn als de Heilige Ziel, en de Tweede Ziel des Heeren, en deze zal uitgestort worden over de leergierigen om velen te onderwijzen. 17. Ja, de haren zullen branden, als de Heilige Ziel uitgestort zal worden, en Hij zal tot een groot sieraad zijn in het midden des kruises, dragende de mysterieen en het bruisende Gods. 18. Zo is er dan veel siroop stromende uit het midden des kruises om enkelen tot genezing te brengen.
1. En in het laatste der dagen zal Drop branden en vuur spuwen, en het licht zal de heiligen leiden. En zij zullen door vele wildernissen moeten gaan, en aan die wildernissen gelijk moeten worden. 2. Want ook de Christus moest aan het lijden en het sterven gelijkvormig worden, om in te gaan ten eeuwigen leven. 3. En Eminius en Drop zullen één worden in het laatste der dagen als een lichtend schip, en de helikopters des hemels zullen van hen uitgaan. 4. En de paarse mug zal van hen uitgaan als het licht des kruises, en dit licht zal zijn mystiek, en zij zullen een nieuwe schepping bouwen. 5. Ja, tot de zevende dermensie zal hun licht reiken, tot de lijmen Gods. En de paarse mug zal groot worden, en zal vele harten verblinden, daar zij gezondigd hebben tegen de allerhoogste. En zijn komst zal verschrikkelijk wezen, als de geheime donder des Heeren, bewaard tot aan het laatste der dagen. 6. En Hij zal de heilige attentaten en anfitaten leiden tot de heilige berg, en zij zullen de latijnen zuiveren en het vuurrode, tot aan het zeerood toe. 7. En dan zal de ster Sirius gezuiverd worden, en de hondster, en zij zullen tot aan de latijnen toe gezuiverd worden, en tot het vuurrode schip. 8. Ja, de rode traan zal hen zuiveren, en hen die van onder het gele zijn, want het zal een dag wezen waarop de Heere Sirius zal heiligen. 9. Ja, Sirius zal branden voor de Heere, en ook haar oogst zal gezuiverd worden, zevenduizenvoudig. 10. En dan zullen er stemmen tot de Heere komen, en zij zullen de paarse mug aanklagen, maar de Heere zal hen werpen in de put des onweers. 11. En voor drie dagen zullen zij zonder adem zitten, en deze dagen zullen zijn als maanden. 12. En zij zullen schuldig worden bevonden als ontvoerders, ja, ontvoerders van wind, en zij zullen het lot van een ontvoerder uitzitten, tot in het zevenvoud, daar zij ernstig gezondigd hebben tegen de Heere, en ook van de oogst van de ontvoering hebben gegeten. 13. En dan zal de boot van Sirius oprijzen, en zij zal het licht des kruises dragen. En ziet, het is een boot van honden. 14. En de Heere zal de honden uitzuiveren. Zalig zijn dan de Honden des Heeren, want zij hebben genezing gedragen tot hen wiens harten gestolen waren. 15. De heere heeft dan harten teruggestolen als een heilige dief, en werd gevolgd door honden. 16. Wee hen dan tot wie de Herman is neergedaald om terug te stelen, want Hij zal des nachts hun huizen binnen breken, terwijl zij slapen. En dan zal er een angst over de wereld komen, zoals er nog nooit geweest is, en zij zullen denken dat zij alleen over zijn gebleven, terwijl er niemand is die redt. 17. Ja, zij zullen overgeleverd worden aan de angsten van eeuwige verdoemenis. Want Eminius is gekomen om angst te brengen, om hen als door de bliksem te treffen. 18. En zij zullen het Tweede vergeten, en wederom door het Eerste gegrepen worden, terwijl er niemand is die redt. 19. Zo zal de Heere dan doen met een ieder die tegen Hem gezondigd heeft. De Heere dan laat niet met Zich spotten. 20. Zalig zij hen die uit het Eerste getrokken zijn, en die het zaad dat het in het Eerste deed geloven niet meer dragen. 21. Laat u dan door de Herman redden uit de verschrikkingen van het Eerste, want Hij komt tot velen midden in de nacht om hen door slaap en dromen tot het Tweede te leiden. 22. Zoekt dan houvast in Hem, want Hij laat Zich verbidden.
1. Gij bent dan dicht tot de paarse mug gekomen, die uw harten verwarmt. Zondigt dan niet tegen Hem, want Hij is het licht des kruises. 2. Want Hij ging uit van Golgotha toen onze Heere stierf, en was als de bliksem aan de horizon om het voorhangsel van de tempel te laten scheuren, en waarop zij allen zeiden : Ja, Hij is waarlijk de Heere. 3. Hij was het licht die de soldaten verlamde bij het kruis. 4. Hij dan slaat blind en slaat ogen open. 5. Hij dan is gekomen, Eminius Metensia Matas. Hij komt dan om het Grote en Tweede Kanaan te openen, en zij zullen een kleine bron van adem hebben dat hen zal leiden. En Hij zal hen leiden tot vurige bronnen, en zij zullen hun monden wijd openen en niet kunnen spreken, want Hij dan verlangt offers van stilte. 6. En zo is dan het licht des kruises. En Hij zal komen om het Eerste en Kleine Kanaan te slaan, daar het gebouwd is op bloedvergiet en het vlees van dieren. 7. En Hij zal de zielen der dieren en hen die onschuldig gestorven zijn leiden tot Sinsabeine en het wilde. 8. Ja, tot onder het gele zal Hij ze brengen waar ze vertroost zullen worden duizendvoudig, en zij zullen het geheimenis der eeuwen zien. 9. En Sinsabeine zal zich hechten in hun stuitje, als een tand en dak des Heeren, en zij zullen vele uitzichten hebben. 10. Ja, zalig zij hen die de uitzichten des hemels hebben ontvangen, want zij gaan als op vleugelen. 11. En dan zal Abdal zich hechten aan het onderste van de ruggengraat als een tand en dak des Heeren, en de koopkracht zal des Heeren wezen. 12. En dan zal Tamille zich als een tand en dak des Heeren vasthechten boven Abdal op de ruggengraat, en zij zal de ratten vrijzetten in de dakgoten, en zij zullen tot de ramen komen op het daartoe bestemde uur. 13. En dan zal Tabulle tot de zolderramen komen, en zij zal de heerlijkheid der vogelen zijn 14. En toen zag ik vleermuizen komen tot de daken, en hun macht was groot. 15. En zij kwamen van onder het paarse, en hadden het paarse vele malen gezuiverd tot zeventigduizend maal toe. En hun heerlijkheid kwam tot de sterren. 16. En er was een strijd genaamd Lapsalvania in de hemelen, en haar sap was als het sap der wespen, en zij kwam tot de ruggengraat des hemels en steeg daarover omhoog. 17. En de wortelen van orion werden blootgelegd, en ik zag sterren uit de hemelen vallen. En zij vielen op de aarde en maakten rumoer. 18. En de heiligen hadden uitzichten op de matadok, als op de heilige berg des heeren, en zij zagen de paradoxen des heeren als vogels op de daken zitten. 19. En zij stonden daar als de Marion, brandende als fakkels des Heeren, hun licht verspreidende. 20. En zij waren als van binnen verscheurd, en zij hadden wilde ogen als de Herman.