Steen II De Rode Steen De Openbaring van de Rode Steen Deel IV 4 maart 2009
 

De Fluitketelman

1. Er was eens een man geheel gemaakt van fluitketels. 2. Zodra de ketels begonnen te fluiten kon de man altijd vliegen. 3. Dan vloog hij altijd hoog en heel ver weg. 4. Maar op een dag kwam hij een wesp tegen, die hem probeerde te prikken, maar de angel brak stuk op één van de ketels. 5. Daarna kwam er een woeste hoornaar op hem af, die agressief zijn gif naar hem toe spoot, maar het gif werd door de ketels weggeketst. 6. Toen kwam er een vogel, gaf de man een klap met zijn enorme vleugel, en de fluitketelman verloor zijn evenwicht en viel.
7. Na een lange val kwam de fluitketelman in een wespennest terecht. 8. De wespen waren woest en probeerden door de gaatjes naar binnen te vliegen. 9. Maar de ketels begonnen zo te koken dat ze niet ver kwamen. 10. De fluitketelman rende weg, maar kwam toen in een hoornaarsnest terecht. 11. Ook zij probeerden door de gaatjes naar binnen te vliegen, en zij konden wel tegen de kokende hitte. 12. Boven in zijn neus was een gloeiende dop waardoor altijd alles kon koken. 13. Die gloeiende dop die drukten ze van binnenuit weg, en toen had de fluitketelman ineens een gat in zijn neus.
14. De hoornaars zochten door het hele lichaam van de fluitketelman, in alle ketels, of ze nog iets bruikbaars konden vinden, maar ze vonden niets. 15. Nu de fluitketelman zijn neus had verloren zou hij niet meer kunnen koken, en dus ook niet meer kunnen vliegen. 16. Maar de hoornaars waren de slechtsten niet. 17. Ze zeiden : ‘Weet je wat. 18. Wij blijven vanaf nu gewoon in jouw ketels wonen, en dan zul je altijd kunnen vliegen. 19. Jouw fluitketels zijn goede nesten voor ons. 20. En zo hoef je niet eerst te wachten op het fluitje. 21. Je kan nu gewoon vliegen wanneer je wilt.’ 22. En dat vond de fluitketelman wel een goed idee. 23. De hoornaars konden zo goed vliegen, en nu waren ze altijd bij hem.
24. De fluitketelman begon weer ritjes door de lucht te maken, maar al gauw kwam hij die vervelende vogel tegen, en voordat hij het wist lag hij weer op de grond. 25. Ditmaal was hij bij de indianen terecht gekomen. 26. De indianen prikten hem met hun speren, maar ze kwamen niet door de ketels heen, en al gauw hadden ze woeste hoornaars achter zich aan.
27. De indianen waren onder de indruk van het gif van de hoornaars, en dachten dat ze dat wel voor hun wapens konden gebruiken. 28. En zo sloten ze vriendschap met de fluitketelman en de hoornaars. 29. De hoornaars zouden voortaan op hun wapenen zitten om ze te voorzien van gif. 30. En dat beviel de hoornaars zo goed, dat even later de fluitketelman bijna geen hoornaars meer in zijn ketel had, en dus niet meer kon vliegen. 31. De hoornaars hadden het bij de indianen veel te veel naar hun zin.
32. De fluitketelman raakte in gesprek met een indiaans meisje die een slaapmatje had wat van bijen gemaakt was. 33. Hiermee kon ze vliegen, en dat maakte het voor de fluitketelman interessant. 34. Al snel maakten de twee lange reizen op het bijenmatje, maar op een dag kwamen ze de vervelende vogel tegen die hen van het bijenmatje afpikte. 35. Het meisje viel in de rivier, maar de fluitketelman viel ernaast op een harde rots. 36. Alle ketels waren van elkaar gebroken, en het meisje moest alle stukken bij elkaar zoeken. 37. De moeder van het meisje maakte een grote theemuts voor de fluitketelman die alle ketels goed bij elkaar zou houden. 38. Ze maakte die theemuts van mieren, en toen de theemuts over de ketels werd geschoven werden de ketels zo heet dat ze als nooit tevoren begonnen te koken. 39. Nu kon de fluitketelman weer vliegen als de beste. 40. Toen hij de vervelende vogel weer tegenkwam en de vleugel de ketels raakte slaakte de vogel een gil en verbrandde ogenblikkelijk, terwijl het meisje beneden het as opving. 41. Met het as ging ze naar een droog veld, waar ze het as zaaide. 42. Niet lang daarna groeiden er bloemen die leken op fluitketeltjes. 43. Het meisje begon ze te plukken en maakte er een vest van voor haarzelf. 44. Nu kon zij ook vliegen.
45. En samen maakte ze weer lange reizen, totdat ze op een dag een huisje heel hoog in de lucht vonden dat geheel gemaakt was van fluitketels. 46. Toen ze in het huisje stapten merkten ze dat wanneer de ketels kookten het huisje opsteeg. 47. Na een tijdje kwam het huisje in een hele grote hal aan. 48. Daar zat een heks die geheel gemaakt was van fornuisjes. 49. De heks brak uit in gelach. 50. ‘Zo,’ krijste ze, ‘ik zie dat mijn val goed heeft gewerkt.’ 51. Ze trok de fluitketelman en het meisje snel uit het huisje, en wilde de fluitketelman in een oven duwen. 52. In de oven werden de fluitketels van de man omgesmolten tot kleine fornuisjes. 53. ‘Zo,’ lachte de heks tegen het meisje. 54. ‘Nu zul je je leven lang achter de fornuisjes moeten werken.’ 55. Toen de man uit de oven kwam kon hij zich nauwelijks bewegen. 56. De man was zo zwaar geworden dat hij niet meer kon vliegen.
57. Maar op een dag kwam het verdwenen bijenmatje ineens opduiken. 58. Het bijenmatje schoof over de vloer heen, vlak voor de voeten van de heks. 59. Telkens als de heks een stap zette ving het bijenmatje de voet op, en verschoof het een stukje. 60. Na een tijdje begon de heks er zo moe en duizelig van te worden dat ze neerstortte. 61. Toen vloog het bijenmatje naar de man toe, omhulde hem als een gewaad zodat hij weer kon vliegen. 62. Samen met het meisje vloog hij toen weg uit het heksenkasteel. 63. Weer kwamen ze bij de andere indianen terecht. 64. Die konden de onderdelen van de man goed gebruiken voor hun wapens. 65. Inmiddels was het veld van de fluitketelbloemetjes zo volgegroeid dat de man weer helemaal een fluitketelman kon worden.