Steen II De Rode Steen
De Openbaring van de Rode Steen Deel II
4 maart 2009
De Toverbeker en het Toverbordje
1. Eens waren er dertig prinsen die door een heks waren betoverd tot wachters op een hoge toren. 2. De toren was zo hoog dat het hoogste deel niet gezien kon worden, en de toren was zo breed dat het de helft van het land vulde. 3. Als iemand de trap omhoog wilde bestijgen, dan kwamen er ballen van steen en ballen van vuur naar beneden, en maakten voor lange tijd het land onveilig. 4. Daarom verbood de koning dat nog iemand naar de toren zou gaan.
5. De koning had veel verdriet van het verlies van zijn dertig zonen. 6. De dertig prinsen waren nu angstaanjagende wachters die op de top van de toren moesten marcheren. 7. Zij moesten de schat van de heks bewaken : een toverbeker die nooit op zou raken, en waarmee je onder de grond kon reizen, en een toverbord dat altijd vol was, en waarmee je in de lucht kon reizen.
8. De koning had een erge hekel aan de heks. 9. Was hij nu maar wat aardiger voor haar geweest, dan was alles niet zo erg als het nu was. 10. Ja, de koning had veel spijt wat hij de heks had aangedaan. 11. Een oud bedelvrouwtje kwam eens aan de poort en vroeg om onderdak, maar de koning zond haar weg. 12. Hoe kon hij nu weten dat het een heks was ? 13. En een heks kun je maar beter onderdak geven, anders zal het je je hele leven berouwen. 14. Dat was de koning nu wel duidelijk geworden.
15. Sindsdien was de koning altijd goed voor bedelaars, en had hij z’n lesje wel geleerd. 16. Op een dag kwam één van de bedelaars tot de koning. 17. ‘Koning,’ zei de bedelaar, ‘ik heb gehoord wat er gebeurd is. 18. Ik kom uit een ver land, maar ik heb een lange tijd onder de grond gewoond, en eens zag ik de heks met haar toverbeker langskomen. 19. Ik volgde haar, en ze kwam in een bron van licht, waar ze onzichtbaar werd. 20. Zo ging ik ook naar de bron, en in een bliksemschicht stond ik bovenop de toren waar u zonen gevangen worden gehouden. 21. Ze waren inderdaad de meest afschuwelijke wachters geworden, en marcheerden gevaarlijk rond. 22. Maar ze konden mij niet zien, omdat ik onzichtbaar was. 23. De toverbeker was verdwenen, omdat de heks daarmee onder de grond was, maar het toverbordje dat altijd vol was stond daar, en ik nam ervan, en steeg op in de lucht. 24. Hoever ik gekomen ben weet ik niet, maar ik was zo hoog waar nog geen mens ooit was gekomen. 25. Hier kwam ik in een wereld waar de meest wonderlijke sprookjesfiguren waren. 26. Zij vertelden mij dat uw zonen geheime sprookjes in zich droegen die nog nooit waren verteld. 27. De betovering zou worden verbroken wanneer die sprookjes zouden worden verteld.’
28. Toen liet de koning de beste sprookjesvertellers van het land komen, om zoveel mogelijk sprookjes te verzamelen en te vertellen, maar er gebeurde niets. 29. Toen liet de koning de bedelaar weer terugkomen, en vroeg hem waar onder de grond die lichtbron was. 30. De koning zond toen tien lakeien met de bedelaar mee. 31. De koning hoopte dat zijn lakeien de prinsen konden bevrijden. 32. Maar de heks wachtte hen al op. 33. In een lichtflits betoverde ze de lakeien in stenen wachters die de lichtbron moesten bewaken, maar de bedelaar zag de toverbeker staan, greep de beker en dronk ervan, terwijl hij nog dieper onder de grond kon reizen. 34. Na een lange tijd kwam de bedelaar in een sprookjesrijk zo diep onder de grond waar geen mens ooit was geweest. 35. Hoe diep het was, wist hij niet, maar er waren hier wonderlijke sprookjeswezens. 36. Zij vertelden dat zij eens samenleefden met de sprookjeswereld boven de lucht, maar de heks had het rijk verscheurd. 37. In de lichtbron verborg de heks sprookjes, en de twee sprookjeswerelden zouden weer bij elkaar komen als die verborgen sprookjes zouden worden verteld. 38. Weer ging de bedelaar naar de koning, en weer liet de koning de beste sprookjesvertellers komen, en ook de beste sprookjesvertellers uit andere landen, maar er gebeurde weer niets. 39. Maar toen kreeg de bedelaar een idee. 40. Hij had nu immers zowel het toverbordje als de toverbeker. 41. Met het toverbordje kon hij nu de toverbeker naar het rijk boven de lucht brengen, en dan zouden zij met de toverbeker naar het rijk onder de grond kunnen gaan. 42. Vanaf die dag werd er heel wat heen en weer gereisd, en ze vertelden elkaar de wonderlijkste sprookjes. Niet lang daarna marcheerden de stenen lakeien en de wachters van de toren naar de dichtstbijzijnde stad, en begonnen de sprookjes te vertellen. 43. Langzaam maar zeker verbrak de betovering, en de koning kon zijn dertig zonen en zijn tien lakeien weer in de armen nemen.