1. Hebt gij dan niet in de geschriften gelezen, het grote geheimenis en het zwaard van het Eeuwig Evangelie, u overgeleverd door engelen ? Zalig is degene die dit geheimenis vindt. Want het ontsluierde geheimenis zal voorzeker degene die haar vindt omhullen in fluweel. Nu dan, geliefden, zo zult gij dan weten dat de tweede sleutel van de canon meer is dan de eerste sleutel, en groter, en dat niemand haar kan bevatten dan het hart dat verlicht is, met een opgeheven ziel. Oh, God, alleen gij kunt haar benaderen en ontraadselen.
2. Zo las gij dan in de eerste sleutel dat Maria de moeder van David Christus, en dat Eva zijn moeder was, als Adam zijn vader. Ziet, dit is een geheimenis en teken in de hemelen, en ziet, Maria en Eva zijn een, ja, zij zijn een en dezelfde. Bestudeert dan de herauten, en kent hen, opdat gij zult weten en verstaan, dat Eva tot zonde gemaakt moest worden om velen te redden. Ja, tot een leugenaar moest zij gemaakt worden, om zo de leugen te overwinnen. De meesteres der spionnen was zij, en leidde hen tot de waarheid, zij die de waarheid droeg, vanwaar ook het spreekwoord komt : De leugen is het raadsel van de waarheid. Tot die waarheid bent gij genaderd, door vele schaduwen en sluiers der leugen. Daarom doet nu dan ook de leugen af, om de waarheid aan te hangen, en haar lief te hebben boven alles.
3. De kelk met het rozenschuim, bewaakt door twee slangen die om haar steel heenkronkelen, ja, want daar Eva de dood bracht, zo bracht Maria het leven, en ziet zij zijn een en dezelfde, daar Eva de moeder der levenden en van het leven is, en haar zoon heeft voortgebracht, de Verlosser. Het vlammend zwaard van de smid, het oog van het geheimenis, de schone klanken van de stilte en van het zilver, loskomende in het gebruis, ja, de roos heeft gesproken.