Steen IV De Steen der Hermitaten Boek 2. De Openbaring van Maser 2 augustus 2010
 

1.

1. En gij dan die tot de Maser gekomen zijt : Kent dan de weelderigheid der armoe, en ziet, het zal u tot kleed zijn. 2. Wees dan als de Assisi die de profeet van Maser was, van Christus de Arme, en de Armoe tot gezellin had. Ja, hij dan aanbad de armoe. 3. Gij dan zult de Ingeridtel, de kattenboom, moeten verslaan, zij met de vele dorens. Laat het u dan niet om eer gaan, maar om het oer. 4. Dan zult gij uw zelven ontvangen in het licht van Dezer, de Christus van het Oer. Gij weet dan dat de Maser een weelderige gierenraaf is, op u wachtende. 5. Zalig hen die zijn honger hebben gestild, en zijn konijnenbedelaars te drinken hebben gegeven. 6. Zij dan hebben om armoe gebedeld, en het rijkelijk ontvangen, tot weelderige kleding der wildernis. 7. Keert u dan tot de Franse schoolboeken des Heeren, en leert van Hem. Zij zijn u gegeven tot heilsraad en leidsgids. 8. Maakt dan vele geloftes tot de Armoe, en gij zult haar voor u winnen. Gij zult dan haar zeeen moeten bezwemmen tot aan Narzia en de duivelse zeekatten zult gij overwinnen. De Jaguar wacht op u aan de kusten van Narzia.

9. Sluipt dan door de wildernissen tot de berg van Dezer in het open veld. Gij doet er goed aan het oer tot u te nemen, en niet de eer, want de eer misleidt hen die niet in armoe leven, en geeft hen illusies. 10. En doordat Maser de weg van Dezer ging, werd hij weelderig als een wonderlijke vogel des heeren en als de zwarte panter. 11. Gij zult dan gaan van Assisi tot Assisi om tot het oer te komen. Neemt dan Dezer aan in het veld, opdat gij tot zijn zonen wordt gerekend en niet verloren gaat met valse hoop. 12. Leert dan uw Christus kennen in duisternis en ijs opdat u geen van zijn tranen verspild. Gij hebt dan het kruis als voertuig over de zeeen tot Narzia. Laat dan geen lek u de prijs doen missen. 13. En zo zijn dan enige profeten van het oude verbond aan de satan, aan lucifer en Ingeridtel overgeleverd opdat hen het lekkenslaan wordt afgeleerd. 14. Ja, ook hen die eens vaderen waren zijn niet ontzien. En zo dan hebben jonge profeten hun vaderen overgeleverd en in de ban gedaan. 15. Gij dan hebt Maser tot vader, en gij hebt niet van node dat iemand u lere.

Niet canoniseren

16. Neemt dan de oude eeuwen van Frankrijk als zilveren krokodillen tot u, om de Geest van Maser te ontvangen. 17. Weest dan als de fransen en hun vogelen, en weest als de armen. Zo zult gij uw zielen zaligen in Maser. Gij dan zult niet meer klagen, wanneer gij uit de lijdenscanon wordt getrokken. 18. Tot een dieper kruis zult gij gaan, en gij zult haar aanvaarden. Zij hebben dan het kruis gemaakt tot een wet des kruises, tot een canon. 19. En ieder die over de streep ging, ontving het loon zeer diep. Gij van de kruiscanons, breek. 20. Gij hebt de steen tot Narzia geworpen, en groten overwonnen. Maar wij zijn tot het kruis van Maser gekomen, leidende tot het oer. 21. Zet dan het kruis vrij, als een vliegende vogel, en haalt haar uit haar kooi, opdat ze zich niet zal wreken, maar dat zal ze toch wel doen. In al die tijden heeft ze gezeten, en het kruis van Frankrijk hebt gij niet aanvaard. 22. Oh weelderigheden des kruises, uw poorten zijn opengegaan. Spreidt uw vleugelen, oh karsuiken, oh putsen van Metensia. 23. Spreidt uw vleugelen, oh vogels van Michai en vogelen van Maser, en vliegt tot nieuwe en oude eeuwigheden. 24. Ja, tot het oer zullen zij gaan. Zij zullen het glas doorbreken. Ja, tot het Sneeuwwit zullen zij gaan. 25. Oh, Maser is tot de tempelen gekomen, waar ze de handel des kruises drijven, en waar zij met de zweep zijn geslagen. 26. Oh, Maser is tot de tempelen gekomen, om hen te verjagen, en de kooien te openen van de vogelen des kruises. 27. Oh, kruis van Maser, met rode edelstenen bedekt, als een vrucht der Armoe. Ja, tot het oer rijkt zij, in Dezer zijn zij vrij. Vrij om tot het veld te gaan. 28. Oh, steen van Maser, die de hoofdwond sloeg, gij bent niet meer gecanoniseerd, gij bent niet meer achter glas, gij hebt het sneeuwwit geslagen en gedragen. 29. Tot onder het roze bent gij gegaan. Want maakt dan niet het harde zacht ? Gij zult het harde dan niet canoniseren. 30. Maar achter het glas zullen zij het drijven, telkens weer, totdat zij van de roze spiegel zullen komen. Gij zult dan het zachte niet canoniseren, en niet de dorens waarmee zij werkt. De langste dorens zijn dan nodig om de dranken des hemels te doen vloeien. 31. En ziet, zij vloeien dan op hun tijd. Gij zult de nachtlatijnen niet canoniseren.

2.

1. Ik heb niks van node, ik ben gezond, sinds ik het kruis vond. Ja, het kruis heeft mij genezen, mij gevuld met hemels kruid. Zij gaf mij de kragen van bloemen, zij is de rode kap. 2. Aan de deur van zieken klopt zij, aan hun poorten staat zij, met de vruchten der hemelen. 3. Zij is de rode kap met haar sappen van vuur. Zij die het kruis beminnen, weten van haar lusten. In rivieren glijdt zij, tot het koele water. 4. In bosmeren heeft zij haar kronen, zevenvoudig uitgelezen. 5. Zij spreekt als de bosfontein, tot allen die haar volgen. Ik heb niks van node, ik ben gezond, sinds zij mij aanraakte. 6. Op de pleinen wordt zij gemeden, maar kinderen volgen haar. 7. Zij draagt de ijsnoden en vuurnoden in haar mand. 8. De betekenissen der dingen veranderen onder haar strelingen. 9. Ja, zij schiep de Geesten Gods, en bracht de Karazuur tot het hart van Metensia. 10. Stille nachtspelers zijn zij, spinnende de karbulijnen en de karmozijnen, de nachtlatijnen en de vuurroden. 11. Ja, zij schiep het grote Eerst, als het hart van de hemelen en de aarde. In haar hebben zovelen schuilplaats gevonden. 12. Het kruis klopt aan de deuren als een geit, zoekende naar haar kinderen. 13. Zovelen hebben het nachtlatijn gevonden, gesponnen door de grote wonden. 14. Het kruis kent hen allemaal. Zij vond hun schaduwen en hun leven. 15. Zij reikt dan tot het levende in hun geest, om het de wateren des levens te geven. 16. Als een geit gaat zij langs de huizen, op de pleinen wordt zij gemeden, maar kinderen volgen haar. 17. Zij spreekt als de bosfontein, tot allen die haar volgen. Ik heb niks van node, sinds zij mij aanraakte. 18. Het nachtnood kent zoveel talen, allen volgen zij haar. 19. De vogels zingen van haar bloed, dat stroomt door duizend vaten. Zij is de rode kap. 20. Zij heeft de Marion in de schoten van Metensia en Mura gewrocht, als de boom des kruises. 21. Als een geit verzamelt zij de vruchten die het bos voor haar liet vallen. En zij brengt het tot de kinderen, want op de pleinen wordt zij gemeden. 22. Zij zien haar als het gevaar van de Karazuur, al die haar haten, al hen die de wereld dienen. 23. Zij hebben het hek der eeuwen opgericht.

3.

1. Zij is het bloed in koele meren, met vele kragen staat zij op Golgotha. Nadat de haai en de kip gekraaid hebben, zoveel tranen vallen daar, als de regen des kruises. 2. Zij houdt het leven in haar hand, met dampen van de Karazuur. 3. Zalig hen die voor haar beven, tot Golgotha leidt zij hen, als een geit die haar kinderen verzamelde. 4. Aan de deur van zieken klopt zij, staande aan hun poorten. De nachtspelers brengt zij, met hun weinige woorden. 5. Rozen vonden een onderkomen in haar. Aan lammen geeft zij een stok, om hen die haar haten te slaan. 6. Haat het kruis dan niet, opdat zij u niet vinde. 7. Vogels zingen van haar bloed, tot al die haar beminnen. Het bloed dat door duizend zielen stroomt, zij vonden genezing in haar ijsnood. 8. Waar de stille nachtspelers zijn, verblijft zij. Het rode bedekt haar. 9. Rozen komen voort uit haar schoot, als de bloemen des kruises. 10. Waar de stille nachtspelers zijn verblijft zij. Brengt dan lof aan het kruis, aan de rode kap. 11. Zij die onder haar schuilen hebben de schilden des kruises, en haar wapenen zijn als naalden, om de pantsers te borduren. 12. Zij werkt onder schuilnaam, vindt haar dan. Zendt bedelaars niet weg bij uw deuren, want gij mocht haar eens wegjagen, om het voor eeuwig te betreuren. 13. Het hek der eeuwen brak zij, maar boze lieden hebben het weer opgericht. Zij echter vond toevlucht tot haar nachtgedicht. Zij dan schuile in al die haar volgen, zij schiep de Christus in het zilver, en de tweede in het goud. 14. Wederom zal zij het hek der eeuwen breken, en vogels zullen vliegen tot haar huis, waar de bramen branden, en de vruchten zijn van ijs. 15. Op de heuvelen der bramen klappen haar nachtgedichten als deuren, en de grote bomen komen voort met vele kragen. 16. Het verhaal bond ons allen, zegt het voort.

4.

1. Als het zuivere latijn, is zij tot hen die haar volgen, voor Jood en Griek die haar beminnen. 2. Aan de deuren van lammen klopt zij, staande aan de poorten van bedelaars. 3. Zij in lompen kennen haar, zij met de vele kragen. 4. De muizen des hemels hebben haar hart verstaan. 5. Zij die de mystiek dienen, hebben steeds tussen de regels gelezen. Haar Woord zal nooit teniet gaan. 6. Het Woord des kruises onder een spotkleed gebracht, bracht ons de rode kap over de doornenkroon. 7. Zij is het hart des kruises bemin haar dan, waar de ratten des hemels haar hebben gezien. 8. Zij heeft de witte muil des satans verbroken. De doornenkroon is hier, weet dat wel. 9. Het spel der ratten is afgelopen, de muizen hebben geen vertier. Zij brak de koning der harten, en doorboorde zijn nieren, om zijn slaven een tijd van vrijheid aan te kondigen, als een schip in woeste zee. 10. De doornenkroon is hier, weet je het wel ? Als een ster boven bruisende zee, om hen te leiden naar het land achter de bomen. 11. Het huis der dokters kende zij niet. Zij had een kruid des kruises. 12. De witte muil van Beelzebul brak zij, en bond zijn zonen één voor één, om harten te bereiden, tot het grote nachtlatijn. 13. Als lampen aan de zolder, brak zij de bedreiging, één voor één. Zij moesten dan allen voor haar staan, en zij bracht hen tot eeuwige rust in de rotsen. 14. Het lot des Heeren is dan niet om te verbreken, maar om voor altijd in slapen te laten gaan. 15. De Heere Heere kent dan de rust der zeeen. In hun slaap zijn zij woest, maar het schuim is het voor altijd vergeten. 16. Zij dan rusten in de vierde dood, waartoe de Heere hen dreef.

5.

1. Zij dan die niets weten hebben veel te lijden, maar de slaap brengt hen tot rust en zwijm. Zij borduren daar in nachtgedichten. 2. De Heere heeft van meet aan de rust gespannen, tot een boog om hen van de canon te weerstaan. 3. Opent dan uw poorten en laat de vogel wijd vliegen. De nieuwe dag breekt aan. Wie zou haar niet omhelzen. 4. Zij is de doornenkroon des Heeren. Zij sprak in vuur en heimwee. 5. Ja, tot slaap brengt zij, allen die Hem vrezen. 6. De doornen hebben diep gestoken, nu zet dan de rust in. Zij die dan niet diep wilden lijden, hebben haar gemeden. 7. Maar eens reikt de doorn tot de geest, tot de dieptes van het tweede, en dan zullen de poorten van slaap opengaan. 8. De naald is diep gestoken. Zij wist niet wat ze zei. Nu zijn ze weer van jou, die rozen. Ze zullen je breken, zij aan zij. 9. Want de Heere brengt hen die diep lijden tot verbrokenheid, en dan breekt een nieuwe dag aan. 10. Nee, je kunt de rozen niet ontwijken, wanneer zij opstaan en marcheren, tot de gebroken ruiten komen zij, om verder in te breken. 11. Ja, als een dief in de nacht komt de Heere. De doornenkroon hangt aan de muur, als een ster in de lucht is zij. 12. Zij schiep de Heere der Geesten, de Heilige Ziel, nu is Hij dan geworteld als een boom in diepe morgens. 13. Ja, de Heere schiep zij, zij is de Ziel des Geestes. Een doornenkroon is zij, en de Heere heeft haar waardig gedragen. 14. Zij brengt de legers tot rust en brengt hen tot de eeuwige slaap.

15. Als een koningin in haar paleis, bespeelt zij de viool. Zij werd dan gemeden, zij is de doornenkroon. Maar kinderen volgden haar, kennende haar geluk. 16. Zij bracht hen tot de rivieren, tot de wateren van slaap. Zij bracht hen zwijm en verdoving door haar steken. Als het vuur der rozen was zij. 17. Zij brak het hek der eeuwen. Zij leefde onder de rode kap. 18. Zij kwam uit het kruis, als vuurnood van de rode kap. De vurige steken der rozen beminden haar in zilver, en zij bracht het goud voort als de honing. 19. Als een gevangene van spinnen was zij, de doornenkroon. Zij maakten haar lang en bitter. 20. Komt dan tot de doornenkroon, al die zeggen Christus te beminnen. 21. Zijn diepe hart, zijn tweede geest, zou ik dan geheimenissen beminnen ? 22. Vurige sleutels geeft Hij hen die haar beminnen. 23. De doornenkroon als het hart der zee, als geheimenissen van zeemannen. 24. Laat haar dan de touwen tot rust brengen. Ze hebben te lang gewerkt. Laat zij hen brengen tot Spricht. 25. Waar deuren openen komt haar naam, waar ramen breken glijdt zij binnen. Zij is als de slang des kruises, komende tot al die haar beminnen. 26. Het kruid van slaap brengt zij, en de roerselen der wind. 27. Zoudt iemand haar verachten, zij brengt hem neer. Zij geeft het loon der slaap aan allen, naar de mate waarmee zij meet. 28. Onrechtvaardig is dan het oordeel over hen die onrechtvaardig waren, maar haar onrecht is rechtvaardiger dan het recht der mensen. 29. Zij is dan het recht der kooplieden en der slaven. Mocht het eens uit de hand lopen, zij weet een ieder te vinden. 30. Op de zeekades maakt zij kabaal. Zij is de doornenkroon. 31. Toch is haar geschreeuw stiller dan de stilte der mensheid, en haar kabaal als het geluid der zeemeeuwen. 32. Ken haar dan in haar geweld. Zij is de doornenkroon des heeren. 33. Als het dan uit de hand loopt is zij daar. En merels dienen haar. 33. Ja, zij kent de mezen op het dak, en bracht de karsuiken en de putsen tot Metensia. 34. Raakt dan het verleden niet meer aan, wanneer zij spreekt, maar gaat door haar geopende deuren. Haar strelingen veranderen betekenissen. 35. Zij draait de doelen om, en is als de draaiende heg.