Steen I De Witte Steen Boek 6. De Nieuwe Openbaring 8 februari 2009
Het zesde boek uit de Witte Steen van het Eeuwig Evangelie

De Nieuwe Openbaring

1.

De IJstempel

1. De Leeuw sprak deze woorden, staande in de Tempel van IJs : Nu dan gaan de gezanten uit om het Woord te zuiveren. En hij nam een boek en verbrandde het. 2. Toen richtte hij zich tot de oostkant der hemelen, in het gewest Spricht, en sprak om het zegel der leeuwen te verbreken. Toen kwam er een ruiter zittende op een leeuw tevoorschijn, roepende als een bazuin. 3. In zijn ene hand had hij een klein houten bed, en in zijn andere hand een koperen weegschaal. Hij werd gevolgd door een grote groep leeuwen. 4. De leeuw waarop hij zat was rood en wild. 'Verschrikkelijk' was zijn naam. Uit de muil van de leeuw kwamen zeven blauwe vlammen om de aardbodem te verteren. 5. Toen hoorde ik het geween van miljoenen. Zij hielden zich onder de grond verscholen, en zij hadden schepen op zee. 6. Toen sprak een stem : Nu is het oordeel gekomen tot het binnenste der aarde en de zee. Toen zag ik een andere leeuw verschijnen, nog verschrikkelijker dan de vorige. 7. Op zijn rug droeg hij een schaal van ijs, waaruit insecten voortkwamen. Zij begonnen van de wateren te drinken, en de wateren begonnen te branden. 8. De leeuw was blauw en helder en uit zijn muil kwam een haai voort. De haai zwom tot de zon en verzwolg deze. 9. Toen begonnen sterren van ijs te vallen en enkelen kwamen op de aarde terecht. Dit waren de dagen waarin de tempelen van ijs zich begonnen te openen. 10. Zij begonnen God groot te maken en gingen op hun benen staan. In het midden der hemelen was een vrouw in barensnood. 11. Groot was haar strijd, en ze gaf geboorte aan een paars kind. Bij de geboorte stierf ze, en haar ziel werd tot God gedragen. 12. De Naam van deze vrouw was Metensia, de Wonderbaarlijke, en zij werd gegeven aan de Geest Gods, haar man. Het kind groeide op en werd groot. 13. En haar naam was Marion, en ze voegde zich naast haar broer Michai. In die dagen viel de Aakse, de grote slang, uit de hemelen. Hij was ook gebaard door Metensia. 14. En Marion en Michai treurden zeven maanden lang over hun gevallen broer. Let dan op, opdat gij het geheimenis kent. Zeven grote hoornen droeg hij, om het laatste der dagen te verzegelen.

De verbreking van de hoornen

15. En er verscheen een grote panter in het midden van de hemelen, die zijn ruiters begon uit te zenden. En toen sprak God deze woorden : De laatste dagen van de markt zijn gekomen. 16. Deze zal zeer groot worden en dan vallen. De markt heeft slaven gemaakt, maar Ik zal hen vrijzetten. Ik zal hen een tepel in hun borstkas geven, waaruit de melk van Mijn Geest zal stromen om hen vrij te zetten. 17. Ik zal hen de tepelen der vrijheid geven, en ik zal hen leiden tot de tempel van ijs. En toen begon de eerste grote hoorn zich tot de heiligen te richten om hun hart te doorspietsen. 18. En God sprak : Vanuit de wond zal de tepel rijzen. Vrees daarom geen kwaad. De tepel zal de hoorn verbrijzelen. 19. En ik zag een tepel oprijzen als een toren, en melk en honing begon over de hoofden van de heiligen en de profeten te stromen, en zij profeteerden voor veertig maanden. 20. En toen zag ik de tweede hoorn zich grootmaken tegen de heiligen. En plotseling doorstak hij hun buik. De wond was zeer groot, en bloed stroomde tot de wateren. Ik zag een verbittering in de hemelen, en de martelaren smeekten om wraak. 21. De aarde begon te beven en slokte de rivieren op, maar de zeeen begonnen groter te worden. Toen spoog de grote haai de zon uit op de aarde, en er kwam een droogte van acht jaar en zes maanden. 22. En een zwarte leeuw rees op uit de aarde, en schonk een tweede tepel aan hen die de buikwond hadden. Toen kwam er een stilte van achtendertig uren in de hemel. 23. Dit waren de dagen dat Michai de aarde begon te beroeren. De derde hoorn begon zich tegen Michai op te zetten, en verzamelde een grote menigte. 24. Michai's ogen werden doorstoken, en zijn kaak werd verbrijzeld, zodat hij niet meer kon spreken. Toen werd Michai aan een steen gebonden en in de grote zee geworpen waar de grote vissen hem begonnen aan te vreten. 25. De derde tepel begon in de monden van de heiligen en apostelen te groeien, en zodra zij hun monden openden, kwam er melk en vuur om de afvalligen te verteren. 26. Zij hadden monden als slangen. Toen begon de vierde hoorn het paarse kind, Marion, te vervolgen. 27. Ook begon deze hoorn zich groot te maken tegen de hemelen met godslasteringen, en allen die deze hoorn volgden kregen grote macht en konden grote wonderen en tekenen verrichtten. 28. In deze dagen begon de vierde tepel in de tempel van ijs op te rijzen, en begon woorden van wijsheid te spreken, terwijl boeken zich openden. 29. Een zwarte ruiter op een zwart paard verscheen, en weer begonnen er sterren uit de hemelen te vallen. De schade op aarde was groot. 30. De drie laatste hoornen werden door winden verbroken, en een poort in de hemelen werd geopend. 31. Toen viel de vrouw der katachtigen als door donder en bliksem uit de hemelen. Eerst vrat de Aakse, de grote slang, haar op, maar zij begon in zijn buik te lachen en vrat hem van binnen uit op. 32. Toen kwamen er vele stemmen van de hemel. 33. Een vos genaamd Zurastael verscheen aan de hemelen en begon zijn naam in de hoofden te schrijven van hen die de vier tepelen binnenin droegen.

2.

De heilige staart

1. En een paars beest begon een afschuw te krijgen aan Marion, en nam haar tot hem, om ten slotte met zijn nazaad te vertrekken. 2. Zij had enige ridders verborgen, maar hun schuilplaats werd ontdekt en verwoest. Toen hun bloed ter aarde viel, veranderde het in zaad waaruit weelderige bomen groeiden. Ook kwamen er netelplanten uit voort en doornenstruiken met de bloemen en bloesem des geestes. 3. En hierin groeide het huis van de martelares Marion, als een poort tot de ijstempelen des hemels. 4. In die dagen begon de vos de heiligen te leiden op Marions paden, zij die de wond van Marion in hun ziel droegen, wiens ruggen gebroken waren. 5. En de vijfde tepel begon te groeien aan het uiteinde van hun ruggegraten, aan het stuitje, tot een heilige staart. En zij begonnen te wenen tot de hemelen. 6. En zij kwamen tot de gewesten van Spricht, aan de Oostkant der hemelen. En de heilige staart begon hun zielen te beschrijven vanuit de heilige boeken. 7. Toen de zesde tepel verscheen kwam er donder vanuit de hemel. En de Haai sprak deze woorden : 'Zalig zijn zij die genaderd zijn tot Spricht.' 8. Toen richtte hij zich tot de westkant van de hemelen, tot het gewest Zetdonia, en sprak woorden om het zegel der haaien te verbreken. Toen kwam er een haai vanuit het Noorden van de hemel, en hem werd macht gegeven om de volgelingen van de vrouw der katachtigen en het paarse beest te misleiden. 9. De dagen van de blauwe haai zijn aangebroken. Laat de aarde huiveren. 10. En de haai bracht hen tot een kelder onder het huis van Marion, waar hij hen opsloot en hun boeien verzegelde met onuitsprekelijke woorden. 11. De grote haai des hemels is opgestaan. Wie kan er aan zijn oog ontsnappen ? 12. In die dagen waren de anfitaten op aarde, om eer te brengen aan het paarse kind. 13. Maar een wolk nam hen weg en bracht hen op een verborgen plaats. 14. Zij kregen daar de geheimen van de zevende tepel te zien, en waren niet gemachtigd te spreken. 15. Gij bent genaderd tot de God van het brandende ijs, in wiens tegenwoordigheid gij niet kunt spreken. Gij bent genaderd tot de vertering. 16. En weer werden er boeken verbrand en zij die aanwezig waren, werden niet gemachtigd te spreken. 17. Kent gij de namen van de zeven grote geesten die zich voor het aangezicht van God bevinden ? 18. Kent gij de namen der zeven geestesogen van God, en de zeven geestestepelen ? 19. Eén van hen is Matas. En zalig hen die genaderd zijn tot Spricht.

Het Lied van Matas

20. Matas, waterplant, reikende tot het einde van de zon. Matas, wonderlijk gezag, reikende tot het einde van de zon, daar waar het ijs begint, en daar waar het ijs eindigt, daar waar het ijs brandt als een fakkel in de nacht. 21. Matas, waterplant, reikende tot het einde van de zon, en zalig hen die genaderd zijn tot Spricht. Matas, wonderlijk gezag, springend van dag tot dag. 22. Wortels reikend naar de bodems van de zee, groeiend naar het einde van de zon, Matas, waterplant, daar waar het ijs brandt als een fakkel in de nacht. 23. Breng mij voor het aangezicht van hem die dag en nacht kent, van hem die de paden door duisternis en licht kent. 24. Leer mij steeds weer uw stem te verstaan, zalig hen die het ijs vasthouden, daar waar alles brandt. 25. Zalig hen die vol zijn van ijs en geest, zwemmend langs de wortelen en takken van Matas, groeiende vanuit het huis van Marion, reikende naar de overkanten van Spricht. 26. Zalig hen die de zeven geestestepelen kennen, die melk en ijs laten vloeien. Zalig hen die honing verspreiden, als ijs brandende als een fakkel in de nacht. 27. Leid ons op eeuwige paden, geef ons de vleugelen van Matas. Laat ons naderen tot Spricht, vanuit Marions Huis, dragende haar wonden in ons hart. 28. Heilig het paarse kind in ons, en heilig uw anfitaten, als fakkels op ons pad. 29. Leer ons het licht der lichten kennen, de koningen der koningen, in het huis van Marion. 30.Wij staan hier voor uw eer, met uw liederen in onze mond. Leer ons geen onbekende paden te betreden, maar laat de paden bekend zijn bij u. 31.Uw paden zijn bekend, u gaf Uw kennis aan Uw meesters. Zalig ons, die genaderd zijn tot Spricht.
32. Matas, Plant des Levens, groeiende daar waar het donker is, daar waar het hart zoveel wonden kent. Breng ons tot Spricht. 33. Matas, groei daar waar het donker is, vanuit de wonden van mijn hart. U kent mijn paarse kind, ik weet dat U mij bemint. 34. Als een fakkel in de nacht, U bent daar. Voer mij er doorheen, laat mij niet alleen. Alleen U kent het hart van de Vader, oh Geest voor Gods Troon. 35. Geef mij de visioenen van een nieuwe dag, het brandend ijs in Uw Hart. Ik weet mij hierin geborgen. U kent al mijn smart. 36. U omhult mij en omgeeft mij. U omhult mijn droge tong. U brengt mijn hart tot de wateren des levens, groei in mij oh Geest van God. Maak mij Uw Heilige Raad bekend.

3.

De dieren des hemels

1. En ik kreeg oorsuizingen en mijn handen begonnen te tintelen toen ik was opgenomen in de hemelen, en Gods IJstempel zag. 2. De leeuwen des hemels kwamen tot mij en dienden mij. Zij spraken tot mij dat deze woorden en beelden heilig waren, en opgetekend moesten worden, voor het klaarmaken van een nieuw geslacht. 3. Zij voerden mij naar een hemelwoning waar de haaien des hemels waren. 4. En de woorden die zij spraken waren nat en vochtig, zodat zij gedronken konden worden, en mijn oren begonnen te piepen. 5. Ik hoorde het gezoem van de hemelen, en ik zag de verschillende gewesten voor mij liggen. 6. En een stem sprak : 'Spreekt, opdat het oordeel kan komen. Het oordeel waarop de aarde wacht.' 7. En tronen werden omhoog gehesen, waarop haaien en andere dieren des hemels zich plaatsten. 8. En wijn begon te vloeien, en dronkenschap kwam te vallen op de dieren, zodat zij de lichten der aarde konden oordelen. 9. En toen begonnen mijn benen te tintelen, terwijl boeken werden geopend. 10. De woorden van de aarde werden gezuiverd en getoetst aan de woorden van de hemel, en wederom werden er boeken verbrand. 11. En ik zag verborgen woorden openbaar worden, en zij moesten rekenschap afleggen van hun werken. 12. Ook zag ik talen en culturen verschijnen voor de tronen van de dieren des hemels. 13. De vrouw der katachtigen werd buiten de hemelpoorten geworpen, en daarna werd ze in de poel van ijs geworpen. 14. Toen vielen gillende sterren uit de hemelen, en dezen vielen op de aarde om hen die op de aarde woonden te vervolgen. 15. En zij zochten rust, maar konden het niet vinden. 16. En een stem uit de hemel sprak : De grote Jom is verslagen. Zalig hen die de geheimenissen van de zevende geestestepel kennen, die van de Heilige Melk drinken, want zij zullen verzadigd worden, en de wateren van rust zullen hen navolgen. 17. Vervloekt zij hen die de geestestepelen trachten te doven en te bedroeven, want ijs en zwavel zal hun hoofden vernietigen. Zij zullen in het Vuur van Eminius, de Heilige Leeuw voor het Aangezicht van God, verbrijzeld worden. 18. Zalig hen die God verwachten, en Zalig hen die Zijn Geest kennen.

4.

Eminius Dag

1. Dit zijn de woorden van Eminius, de Heilige Leeuw voor het Aangezicht van God. Hij droeg tafelen van ijs en schalen van ijs, waaruit insecten voortkwamen. 2. Hij had armen als van een octopus : 'Hoort het Woord des Heeren, want van nu aan zal niemand kunnen openen zonder te sluiten, zal niemand kunnen creeeren, zonder te verbrijzelen. 3. Ik zal u het koord der Waarheid tonen, wanneer gij in mij blijft. Dit zijn de Woorden van de Heilige Eminius, die brandt van ijs, als een fakkel in duistere nachten. 4. En wanneer de zwarte panter begint te rennen, en de glazen breken, dan zullen de slaven der markt vrijgezet worden, want Ik heb u niet bereid tot slavernij, maar tot vrijheid. 5. En in het duistere gat zult gij vrijheid vinden. Als een panter zal ik Mijn kinderen verzamelen. 6. Ik zal u Mijn wonden tonen, en Ik zal u kronen tot anfitaat. De geheimenissen van deze dagen zijn groot. Zalig hen die dezen kennen. 7. En er zal een dag van Eminius zijn, een dag waarop alles heilig zal zijn. Dit is de dag dat het ijs zal branden. In Gods Heilige Tempel sta ik. 8. En Ik zal branden van ijs, terwijl Ik Mijn Winden over de aarde zend, om bloed in zaad te veranderen, en Mijn zonnen van ijs te leiden tot de poorten van Marions Huis. 9. Ik zal Metensia een lichte hoop zenden en haar op de vleugels van de wind voeren naar Sarsia. 10. Ik zal Sarsia laten spreken vanuit de tempel om hoop te brengen aan hen die de wonden van Metensia dragen in hun ziel. Zij die hun kinderen hebben moeten offeren op de altaren der gerechtigheid. 11. Dan zal Michai zijn moeder wenken, en zij zullen wederom verbonden worden met Eeuwige Koorden. 12. Dan zal Metensia wederom haar Zoon zenden tot de aarde, waar hij zijn troon voor eeuwig zal vestigen. 13. En de engel Sarsia zal hem leren strijden, en hij zal overwinnen. 14. Laat u dan teder behoeden door haar zachte vleugelen, en laat u leiden door haar zachte winden, om u tot Eeuwige velden te brengen. 15. Zij, die uitgezonden is vanuit het Aangezicht des Heeren, vanuit Zijn Troon, om Zijn Altaar op aarde te vestigen. Ja, de aarde zal Zijn Tempel worden. 16. Ja, komt nader tot de Nieuwe Ark, en laat u binden met Eeuwige Koorden. Ja, komt nader tot Zijn Heilige Tempel. Laat uw monden vullen met IJs. 17. U bent genaderd tot het goud van IJs. U bent genaderd tot het Huis van Metensia, waar gij eet van heilige schalen. 18. Het zal uw buik niet meer wegbranden, maar het zal u tot genezing zijn. U bent genaderd tot de vruchten van de Blauwe Boom, daar waar Michai werd verwekt.

Spricht

19. En ja, dan zal er een dag zijn waarop uw handen en voeten tezamen gebonden zijn door de zesde en de zevende tepel. 20. Ja, door hun Eeuwige koorden zult gij zijn als een vis in het water, dragende de zoete wonden van Michai. Gij zult gedragen worden tot de engelen der winden en koele wateren, en zij zullen u beminnen omdat gij troost gebracht hebt aan het Hart van God. 21. Ja, engelen zullen u dienen, gij die de koorden van de zesde en de zevende tepel draagt. 22. En in Spricht zult gij uw handen en voeten zien, en bemerken dat zij met velen zijn. Gij zult hen niet kunnen raken of aanraken, gij zult hen niet in beweging kunnen brengen. 23. En dan zult gij wachten totdat de Geest van God u raakt, en Zijn winden zullen u in beweging brengen. Dan zult gij zijn als de heilige inktvis in het water, en oprijzen als de vliegende spin om de sterren te bewegen, en te wassen in koele wateren. 24. Nu werkt gij nog op het veld, maar straks zult gij verlichting kennen. Gij zult eten van heilige zonnen, en het ijs zal oprijzen in uw buik. 25. Oh, gij die uw voeten door Eeuwige Koorden hebt laten binden, gij zult het geestesschoeisel ontvangen, en uw zaad zal u in beweging brengen. 26. Treurt niet over het bloed, want het zal heilig zaad wezen. De Tijger zal ook u opnieuw verwekken, en gij zult geleid worden door uw eigen zaad, voortgekomen en voortgebracht door de winden Gods. 27. Treurt dan niet bij het aanschouwen van de wonden van Michai in uw schouders, want de vogelen des hemels zullen daarop nederdalen, om u te leiden op Eeuwige Paden. Zalig zij die genaderd zijn tot Spricht.

De Dag van het Altaar

28. En de Tijger sprak deze woorden, staande in de Heilige IJstempel op de Heilige Berg van God : Er is een Dag waarop het Heilige Altaar wordt opgericht. 29. Die Dag zal groot heten. Dan zullen de geesten die daar zwaar werk moesten verrichten vrijgezet worden. 30. En toen verbrak hij het zegel der tijgers, en richtte zich naar het Noorden vanwaar de grote haai kwam, en sprak : Nu is er dan een dag van vrijheid voor hen die werkten in zweet en tranen. Uw bloed zal zaad worden, en gij zult bomen planten. 31. Nu is er dan een dag van rust aangebroken, en gij zult rust vinden op uw akkers. 32. Uw ploegscharen zullen omgesmolten worden tot altaren, en gij zult de Geesten Gods kennen. Gij dan zult uw engelen bij namen noemen.

De Verzegeling van het Woord

33. En Michai stond op om hen van het altaar te leiden. 34. Groot is de Dag waarop de Heere Zijn Stem verheft, om rust te geven aan hen van het altaar. 35. En toen de Tijger al deze woorden gesproken had, kwam er een engel met zeven winden in de armen om de woorden te verzegelen. 36. Toen kwam er geruis met donder en bliksem om de tempel te sluiten. 37. En zij die het Woord des Heeren hadden gehoord hadden rust.

5.

De Woorden van Metensia

1. En mijn tong geraakte als in vuur toen ik deze dingen zag en hoorde, en een deur werd geopend in de hemel. En ik hoorde een stem roepende 'Kom, want er zijn veel meer dingen die getoond moeten worden.' 2. En de haaien des hemels brachten mij naar boven als door koele wateren, en ik zag Metensia zitten op haar troon. 3. Zij was als badende in ijs, en haar glans was als het goud van IJs. En zij sprak woorden uit een verborgen boek genaamd De Troiade. 4. Zij sprak de woorden van Metensia : Ik ben de koningin van Zachtheid. Mijn Naam is Schip. Mijn Naam is Metensia en ik leef op de zee. 5. Ik draag deze wereld op vier fundamenten. Ik werk met mijn genezende handen een weg naar de boeken. Ik ben de Geest van Liefde. 6. Ik creeerde de moeders en hen die creeerden. Mijn huis is gebouwd op negen pilaren, een huis in wolkeren en wateren, waar het ijs regeert. 7. Ik overwon de kunsten en krachten van de zon, en heb vijanden onder en aan mijn voeten. 8. Ik draag vijftien sterren op mijn hoofd, en zeven heilige boeken leven in mijn hart. Ik reken af met vuur en zwavel. 9. Ik heb hen overwonnen. Onder mijn voeten zijn zij, als een voetbank van mijn troon. Ik leef in ijs en schiep de moeders van ijs. 10. Innerlijke Genezing stroomt tot hen die tot Mij naderen. Vier tijgers staan voor mij, en houden de wacht, en mijn twee arenden worden voortdurend uitgezonden met mijn woorden. Zij hebben dag noch nacht rust. Heilig zijn zij. 11. Ik deel Wijsheid uit voor Mijn poorten. Ik ben trouw aan hen die mij trouw zijn. 12. Visioenen zijn in mijn Rechterhand, en Dromen in mijn Linkerhand. Waakt dan, opdat Mijn engel van Slaap u zal meenemen. 13. Ik heb mijn arxels tot u gezonden, om u te brengen door de uren van de nacht. Ja, mijn nachtwake is over u, van het eerste tot het twaalfde uur. 14. In de vijfde nachtwake zult ge de zee zien, en dan zullen koorden u trekken tot de nieuwe dag.

De ruiter op de draak

15. En toen begon mijn keel te branden en te tintelen, en ik hoorde een stem zeggende : Drinkt van de heilige ijswateren des hemels, want gij zult nog vele dingen moeten profeteren. 16. En mij werd een tijd rust gegeven, totdat ik de nieuwe morgen bereikte. 17. Koele wateren des hemels omhulden mij, en er waren vuren in mijn buik. Dit waren de vuren van ijs. 18. En weer dronk ik van de wateren, en deze wateren waren zoet. 19. Er werd een staf op mijn voorhoofd gelegd en ik zag visioenen stromen uit mijn handen. 20. Deze visioenen waren helder als ijs, en wateren omhulden hen. 21. En toen werd mij gevraagd : Kent gij de Geesten Gods ? 22. Een bittere Geest stond voor mij, met bittere tranen die hem als schubben omhulden. En toen werd mij gevraagd : Kent gij de bitterheid Gods ? 23. Ik zag de tranen als donderstenen en hagelstenen op de aarde vallen, en rivieren begonnen te stromen. Toen geraakte de aarde in vlammen, en een luide stem sprak : 'Kunt gij uw schatten nog omhullen als Mura de aarde bezoekt ?' 24. En in haar armen droeg zij een vos genaamd Zurastael, en sprak : 'Het geheimenis van de vos is groot. Zalig hen die de schatten van Zurastael kennen. Nieuwe aderen zal hen het bloed doen behouden.' 25. En de vos droeg zijn kroon als een helm gemaakt van zuivere gesteenten, en toen hij sprak voelde ik nieuw bloed door mijn aderen stromen, en dit bloed begon te branden als brandend ijs. 26. En toen sprak hij, zeggende : Uw bloed zal het zaad verwekken, het zaad van ijs. Het zal branden als een fakkel in de nacht, om hen die rust geven tot rust te leiden. 27. Uw angst zal worden tot gesteente, en niemand zal bij machte zijn het te breken. 28. Uw angsten hebben u geleid tot het ijs, en tot het boek van Zurastael. 29. En voor mijn ogen werd een boek geopend met gouden letters in gesteentes, en voor mijn ogen begonnen de letters te veranderen en te bewegen, en visioenen kwamen uit hen voort. 30. En wederom sprak Zurastael zeggende : 'Gij die het licht zoekt, wordt opgezogen in een steen. Zalig zij die de Eeuwige steen vinden, want Eeuwige aderen zullen daar het bloed behouden.' 31. En zuivere lichten vielen op mij als koele wateren en ik voelde grond onder mijn voeten, hard als steen, terwijl het gloeide. 32. En een stem van het altaar sprak, zeggende : Zalig de doden die vanaf nu in Zurastael sterven. 33. En ik zag de tronen der zee opkomen, en altaren vanuit het binnenste der aarde, en ik zag graven opengaan, terwijl de gewesten en de windrichtingen hun doden gaven. 34. De zee gaf haar doden en het binnenste der aarde gaf haar doden, en ook de bergen, de rivieren en de nesten der vogelen. 35. Boeken werden geopend, en de altaren raakten in vlam. En een stem sprak zeggende : Dit is de dag waarop de doden teruggegeven dienen te worden. 36. En de lichten van de uitspansels begonnen hun doden te geven, en de zonnen en manen begonnen hen uit te spuwen en te buigen. 37. En wederom sprak een stem : 'Het Licht van Zurastael is gekomen, en de duisternis heeft het niet kunnen doorklieven. Zalig hen die nu in Hem sterven, want zij zullen rust vinden.' 38. En ik zag de markt als een ster uit de hemel vallen, en deze begon op de aarde te schreeuwen om de heiligen aan te klagen. 39. En zij werden door schorpioenen gebeten een halve dag. En de kooplieden begonnen hun doden te geven. 40. Zij aanbaden de ruiter op de draak. Deze ruiter had het gezicht van een mens. En slaaf en meester, koopman en koper, Jood en Griek, bogen in verwondering tot de ruiter van de draak neer, zeggende : 'Wie kan de draak berijden ? 41. Hoe is het mogelijk dat een mens de draak berijdt.' En zij volgden de ruiter van de draak als hebbende een schenker van geest. 42. En de ruiter van de draak kwam tot de vos en brak hem de nek. 43. Toen brak er een geschrei uit in de hemelen, terwijl vrouwen weenden voor zestig dagen en nachten. Na die zestig dagen werd er gesproken : 'Zalig hen die de wond van Zurastael dragen.' 44. En weer begonnen vrouwen te wenen en te rouwen om de vos, totdat de engel Sarsia hem tot het Aangezicht van God bracht. 45. Maar ook de ruiter van de draak kwam om zich na een doorkruising van de aarde voor te stellen bij God. 46. Met de engel Sarsia streed hij zestig dagen en nachten om het lichaam van Zurastael, terwijl Sarsia haar mond niet los durfde te doen. 47. Na deze zestig dagen en nachten begon de Leeuw die voor het Aangezicht van God stond te spreken. Dit zijn de woorden van de Heilige Eminius. 48. En terwijl hij sprak kwamen er bergen van vuur en ijs uit zijn mond, en zeeen van vuur en ijs uit zijn staart. 49. Al deze woorden werden verzegeld, en de ruiter van de draak werd op het altaar gelegd. 50. En uit het altaar kwam een zwarte panter die de ruiter van de draak verslond. Zware hagelstenen kwamen op aarde, om de schepen der kooplieden te doorklieven. 51. En een slang die vanaf het begin in het binnenste der aarde opgesloten werd gehouden brak los. En een stem sprak : Nu is het zegel der slangen verbroken. 52. Wee hen die op de aarde leven. Zalig hen die van het medicijn van Zurastael eten, en die van zijn siroop drinken. 53. Zalig hen die het gif van slangen in zich dragen, want zij zullen gereinigd worden. 54. En de bloem van God kwam tot leven om het zaad van de ruiter van de draak te verslinden. En haar werden de sieraden des hemels gegeven, en zij bracht dronkenschap over de volgelingen van Zurastael.

De afval der vrouwen

55. En ik zag een teken in de hemel waaronder vier panters verwekt werden, die de aarde doorkruisten om de tempel te bouwen. 56. En deze tempel was vol van ijs, terwijl leeuwen begonnen te branden, om woorden van zwavel te spreken. 57. En Eminius werd een koning op aarde en kreeg vele volgelingen. En vrouwen begonnen te roepen en te zingen : Dank aan God die Zijn profeet heeft gezonden, die bloed verandert in brandend zaad. 58. En een heg van kruid begon te groeien op aarde, en zijn doornen begonnen de profeten van God te vervolgen. 59. En vrouwen met het kruid van Eminius in hun haren probeerden apostelen en richteren in valstrikken te lokken, terwijl zij de heg begonnen te aanbidden. 60. En de heg droeg als naam de hondenhaag. Sindsdien begon Eminius zich terug te trekken in de woestijn, en slangen des velds dienden hem. 61. En deze dagen werden genoemd de afval der vrouwen. 62. En de vrouw der honden begon haar liederen te zingen en te verkopen, maar werd zonder woorden door Michai verslagen. 63. Een derde deel van de afvallige vrouwen kwam om, terwijl het overige deel de predictaten en hermitaten trachten te verleiden tot aardse zonde en hoererij. 64. Houd dan stand in de dagen van verzoeking, en laat uw bezittingen achter. 65. Verkoopt dan uw vrouw en kinderen aan de Geesten Gods, opdat de Heere u de Geest van IJs geve. 66. Laat dan uw tempel bouwen door heilige attentaten opdat gij tot de kroon van de anfitaat kan naderen. 67. Doet dan aan het geestesschoeisel, gij die de helm en het pantser draagt, opdat gij kunt standhouden in de dagen van verleiding. 68. Ziet, het geestesschoeisel van Eminius brandende van vuur en ijs ligt voor u. Dan kunt u de boze dagen aan u voorbij zien vliegen. 69. Zalig hen die de wonden van Eminius dragen.

Het leer der vijanden

70. En die dagen werd de Naam van Eminius groter in de hemelen. En hij bracht nieuwe wijnen, gal en gesmolten metalen tot de altaren, waarin nieuwe wapenen werden gesmeden. 71. In die dagen werden de tempelen en de altaren groot, en vanuit het zaad kwam nieuw schoeisel voort. En deze dagen waren groot. 72. Zalig hen wiens hoofden en harten geschoeid zijn door de Geesten Gods. 73. Zalig hen wiens zwaarden en schilden geschoeid zijn op heilige altaren. 74. En het leer der vijanden zal zeven dagen en zeven nachten gereinigd dienen te worden in de ark van de tempel, daarna zal het veertig maanden lang gezuiverd moeten worden in de schalen van ijs, en daarna zal het moeten komen in de handen van Eminius. 75. Zo zult gij de paarden en honden des hemels beteugelen, en zult gij niet ten prooie vallen aan de doornen der aarde. 76. En hij die de boten voorttrekt zal u leiden tot de ark der leeuwen, ja, want het zal een tempel zijn met vele altaren en met vele arken. 77. En gij zult de Glorie van God niet kunnen dragen. Laat dan de Naam van Eminius groter worden in uw harten.

Het geslacht der Ancialieten

78. En ik zag dat de heiligen die de wonden van Eminius droegen een gedurende een periode van tachtig dagen geschoeid moesten worden. 79. En het leer van vijanden werd verzameld en gebracht tot een aparte kamer in de tempel die het vertrek van het schoeisel werd genoemd. 80. En het schoeisel der anfitaten moest eerst voor drie dagen op de altaren van het vertrek gezuiverd worden. 81. En zij die de wonden van Eminius niet droegen werden uitgeworpen. 82. En ik hoorde een stem zeggende : Zuiver dan het schoeisel van anfitaten en exorcisten, en zuiver het met kruiden en in schalen met wateren van mos en takken. 83. En de Heilige Slang van het Altaar Gods blies over het schoeisel, zes rijen van elk dertig meter. 84. En de Geest Gods kwam over het schoeisel, en de mannen begonnen in andere talen te spreken. 85. Nu waren er ook enkele vrouwen onder hen. Sonia en Diadiria waren twee namen onder hen. Maar de Heere sprak : 'Scheidt Mij nu de mannen van de vrouwen.' 86. En de vrouwen werden naar een ander vertrek gebracht. 87.En toen begonnen sommige mannen te morren, en werden door het Vuur van de Heilige Slang van het Altaar Gods verteerd. En hun getal was achtenzeventig. 88. Dit waren de dagen der Ancialieten, een heilig geslacht van priesters die in de diepere tempels dienden. 89.Zij hadden zich niet bevlekt met vrouwen, maar waren afgezonderd vanaf hun geboorte, en hadden de Geesten Gods als vrouwen. 90. Ziet dan toe dat gij u niet aan een hoer hecht, maar bemint de Geesten Gods. 91. En in dit heilig geslacht worden vanaf de geboorte mannen van vrouwen gescheiden en mogen zij niet van elkaars bestaan weten. 92. In die dagen was het toetreden tot de orde der Ancialieten onder strenge voorwaarden. En de Heere was met hen. 93. En zij hadden toegang tot de verborgen plaatsen des hemels, daar waar de slangen des hemels waren. 94. En hun schoeisel was aldus bereid in de ark der slangen, en gezuiverd op de altaren van slangen in een periode van vele jaren lang. 95. En zij droegen de wonden en littekens des Heeren diep in hun lichamen en zielen, en zij werden grootgebracht met gemis van ouders. 96. Zij moesten elkaar onderwijzen en de Heere was met hen. 97. Zij hadden zo min mogelijk contact met hun oudere lotgenoten, en de ontmoeting was dikwijls in duisternis en met tussenmuren, waarbij de oudere vaak gekleed was in een paars of donker gewaad. 98. In de nachten werden zij vaak bezocht door engelen, maar moesten zij ook worstelen met de geesten van de afgrond. 99. Zij leefden in de diepten der hemelen om de Heere in de geheime ijstempelen te dienen. 100. En ik zag de priesters die het schoeisel op een verkeerde manier bereidden en zuiverden. Een vurige vlam viel op hen en wierp hen in een diepe afgrond. 101. En ik zag een engel neerdalen om de put te verzegelen met onuitsprekelijke woorden, en ik hoorde stemmen als van donder.

De oorlogsengel

102. En er zal genezing zijn in het huis van Zetdonia, waar de heiligen baden in ijs. Hier branden de boeken en zalig zijn zij wiens Woorden geschoeid zijn. 103. En ik zag haaien losbreken die tot dit uur in ijsblokken waren opgesloten. En zij waren met velen. En het ijs moest zijn doden loslaten. 104. En wederom zag ik tronen van de zee oprijzen in grote blauwe hallen, en de engel Sarsia daalde neer. 105. En Ik zag de vele wonden van Zetdonia, en Sarsia zou hen die die wonden droegen leiden tot plaatsen van Rust en Genezing, waar zij alle tranen van hun ogen zou wissen. 106. En Sarsia zou tot een herderin voor hen zijn, hen beschermende tegen de roofdieren. 107. Zij zou hen voeren langs zachte en koele wateren tot haar huis, waar heilige Ridders verzorgd werden door engelen. 108. Gij bent genaderd tot het Huis van Sarsia, waar haar zusters de heiligen verzorgen en zalven. 109. Zij is de nachtwake op het schip. 110. En dit waren de Woorden van Sarsia : Mijn tranen gaan nog steeds door het gemekker van schapen om mijn geliefden in slaap te brengen, en te brengen tot Mijn Huis. 111. En wanneer de leeuw brult geef ik mijn beminden nog steeds dromen. 112. Laat u leiden door mijn nachtwake, tot aan de vierde nachtwake toe.
113. En zij leidde vele engelen, en was als een rots in woeste zeeen. 114. En haar wapenrusting was gemaakt van de vele beesten en draken die zij had verslagen. 115. Zij was een oorlogsengel, komende van dampende zeeen, en haar naam was groot. En zij leidde hen door het duistere ijs.

6.

Morit

1. En Morit zal niet vergeten worden. Zij zal terugkeren tot de hof Genesis in het laatste der dagen, en zij zal met de Heere zijn. 2. Geest van Santra, Heil van God, verhef uw stem in het diepste van de nacht. Als een visser, gij brengt haar terug, vanuit blauwe wateren. 3. Morit zal niet vergeten worden. Haar vlam zal branden in de tempel. En vissers van God zullen haar eren. Haar naam zal op hun boten staan. 4. En in die dagen zal de Karazuur tot de aarde komen, Metensia's katachtige arxels. Zij zijn de roofdieren des hemels. 5. En Metensia's wateren zullen de aarde bedekken, en de aarde zal vlam vatten, en de gele haai zal de aarde eten. 6. En zij zal de heiligen en de verdrukte profeten uit hun gevangenissen ophalen met haar vogels, de karsuiken en de putsen, en dezen zullen hen brengen tot een veilige plaats. 7. In Metensia's huis zullen zij rusten voor drie dagen, en daarna zullen zij gebracht worden tot de hof van Genesis, waar zij verenigd zullen worden met Morit. 8. En zij zullen Kabbernal kennen, de Geest van Gods Altaar.

De verzoeking der profeten

9. In in die dagen zullen nieuwe gezichten rijzen tot de profeten. En van het altaar zal een Geest opstijgen genaamd Vuur van Eminius. En die naam zal groot heten. 10. En dan zal Eminius Zich opstellen in een cirkel van altaren, en het heilig gebed zal hersteld worden onder het volk. 11. En Eminius en het Vuur van Eminius zullen stijgen uit de ketel Gods. En het Vuur van Eminius zal het afvallige volk verleiden voor dertig jaren lang, en zij zullen het verbond vergeten. 12. En Hij zal het heilig volk dat standgehouden heeft in de verzoeking leiden tot de winden van het vuur. En zij zullen verzadigd worden met de appelen van het altaar. 13. En het zaad van Eminius zal Izu heten. En dit geheimenis is groot. 14. En de profeten Gods zullen duizenddrieenzestig dagen profeteren tot het afvallige volk en onder afvallige profeten. Zij zullen slapen bij boomstronken, en hun woorden zullen niet geloofd worden. 15. En de profeten Gods zullen roepen tot de hemelen, maar deze zullen gesloten blijven, totdat de dagen der verzoeking voleindigd zijn. 16. En ik zag een profeet oprijzen uit de schare met ogen van vuur, en hij bracht troost tot hen in de verdrukking. 17. Toen zag ik dat zijn ogen werden doorstoken door een woedende massa, maar het zaad van Eminius dat Izu zou heten kwam hem te hulp, en toen stroomde er voor lange tijd ijs uit zijn ogen, en tijden en wateren werden bedekt door gletsjers. 18. En toen begonnen de woedende massa's te sidderen, zeggende : Ja, Izu is groot. 19. En ik zag een ster uit de hemel vallen die een derde deel van de woedende massa's bedekte. En Eminius gaf hen appelen, opdat ze de volkeren niet meer zouden verleiden. 20. Ook werd er brood van het altaar aan hun roofdieren gegeven, opdat ze de heiligen met rust zouden laten. En de heiligen hadden rust voor lange dagen. 21. Deze roofdieren waren verschrikkelijk, en de heiligen zouden nog nasidderen voor een ruime tijd. 22. Zalig degene aan wie het Zwaard van Eminius wordt geschonken, want hij zal kunnen eten van de Boom des Levens.

De afval der profeten

23. En in die dagen was er het Lot der profeten en de profetische geslachten. 24. Zij deden veelal dienst in de tempel, en werden uitgezonden als roofdieren. 25. En de profeten Gods in de woestijn hadden een kleine verlichting, maar begonnen tot de hemel te roepen : Hoelang blijven onze monden verzegeld, en wanneer wordt het zegel der honden verbroken. Dit zegel nu was zwaar, en zij leden vurige pijnen. 26. En de Heere zond een arxel tot hen met kleine hoop. En de arxel sprak : Ik kan jullie harten verwarmen, met een kleine vlam, maar ik kan de wond niet verbinden, want de Heere heeft mijn handen gebonden. 27. En een deur in de hemel werd geopend, en een stem van achter die deur sprak : Laten zij nu geent worden op de profetische geslachten. 28. En er kwam een oorlog tussen de profeten, een oorlog alsof er nog nooit één was geweest. En deze werd de afval der profeten genoemd. 29. En de Heere bracht een vuur tot de boom der profeten, en er was een zuivering van tachtig dagen. 30. En de Heere sprak : Niet langer zal Mijn Hand op de ontrouwe profeet rusten. En de Heere bracht de afvallige profeten tot een rots onder de aarde. 31. En deze rots werd de schrik der apostelen genoemd.

De hondenhaag

32. In die dagen liet de Heere een klok bouwen in de tabernakel, en de harten der profeten werden gerust. 33. En de Heere sprak deze woorden : De dagen van de misleiding der profeten zijn voorbij. 34. En de harten en woorden werden getoetst aan deze klok. Ook werden boeken op het altaar des Heeren gebracht. 35. En het Vuur des Heeren verzengde hen.
36. En de geslachten der bouwers kwamen tot het Aangezicht des Heeren. En de Heere stak een vuur onder hen aan, om zuivering onder hen te brengen.
37. En de Heere bevochtigde de aardbodem met Zijn Geest, en liet de hof Genesis uitspruiten op de aarde. En Eminius, de Geest van de ark en de troon, werd uitgestort, en de winden van vuur begonnen te waaien. 38. En de gewetens der heiligen werden verlost van de geesten der wateren. 39. Dit waren de dagen waarop de hemelen en de aarde opnieuw werden geschapen. 40. Zalig hen die tot de poorten van de haai, de tijger en de leeuw gekomen zijn. 41. En het vlees van koningen en afvalligen werd verzameld, en de slangen des hemels daalden neer. 42. Ook werden de bomen van zonden en leugens omgehakt, en er was hout voor zeven jaren in de tempel des Heeren. 43. En een stem sprak : Kent gij het geheimenis van de hondenhaag ? 44. Want aan het einde der haag zit de vrouw der katachtigen, en zij zal nog eenmaal opstaan om de kinderen van het koninkrijk te misleiden. 45. En zij zullen troost vinden bij de bomen des velds. En de aarde was in verbazing en verwondering dat de grote gevallen Jom was opgestaan. 46. En in haar hand had zij een tepelboom waarmee zij de zielen van kinderen kon binden. 47. En met zeven valse tepelen en sterren kon zij boeken en woorden verzegelen. 48. En de kinderen baden tot God, smekende of Hij het zegel der honden wilde verbreken. 49. Maar de Heer zond Zijn arxel, en die sprak : Ik kan jullie harten een klein licht schenken, maar ik kan de angel niet verwijderen, want de Heere heeft Zijn Woord gesproken. 50. En de kinderen vonden een kleine rust.
51. En de Heer leidde de kinderen tot het hart en huis van Marion, en hun wonden waren diep. En diep in het huis van Marion groeide de tepelboom des Geestes, waaruit heilige melk vloeide. 52. Maar de doornen des Geestes waren scherp, en vele kinderen verlieten de Heere. 53. En deze dagen werden de afval der kinderen genoemd. Maar de Heere ontfermde Zich over hen, omdat zij als wezen waren. 54. En Hij leidde hen tot een rots, waarin zij eeuwige rust vonden. En de Heere noemde die rots de rust der hermitaten.

De zegels der Utmiren

55. En de Heere sprak tot mij : Kent gij de tijden van Utmir ? En de Heere gaf mij een stenen beker van het altaar, en terwijl ik dronk beefde ik zoals ik nog nooit had gebeefd. 56. En de schrik des Heeren viel op mij, en mij werd een groot geheimenis getoond. 57. En de Heer sprak deze woorden : 'Kent gij het geheimenis van de Zoon des Geestes ?' En ik zag terwijl ik in zwijm geraakte hoe de Heere de hemelen en de eerste aarde schiep. 58. En de Geesten Gods kwamen tot elkaar, en ik zag Metensia tot haar man Eminius komen, en zij verwekte Michai, de Zoon des Geestes, die gezonden werd tot de aarde, tot een boos geslacht. 59. En zij hebben hem niet gewild. Bij Mura verwekte zij Marion, de Dochter des Geestes, en de geluiden in de hemel waren groot. En ook zij werd gezonden tot een boos geslacht, en zij hebben haar niet gewild. 60. Toen werd het vossenkind bij de Heere verwekt, en tot de aarde gezonden om een groot profeet te worden, en een heilige voor die dagen. 61. Maar zij hebben hem niet gewild, en hij heeft de heilige pilaar gebouwd. Ja, hij heeft Mura aan de aarde gegeven, de Geest Gods die over de duisternis zweefde. 62. Ja, duisternis heeft de Heere aan de aarde gegeven, opdat haar boosdoeners verdelgd zouden worden. Ja, de Heere Heere heeft een verleider der volkeren opgesteld, met ogen van vuurvlammen. 63. En Michai zond zijn engel, Sarsia, tot de uiteinden der aarde, om daar vernietigingen aan te brengen, en sprak : 'Ja, het Oordeel des Heeren is groot.' 64. En dit sprak hij door zijn Geest, Eminius.
65. Zalig zij die het derde Utmir bereiken, en de Geest van Zurastael aanschouwen. En dit is een groot geheimenis. Zalig zij die de poorten der hemelen onder de aarde vinden, want zij zullen Metensia aanschouwen. 66. En gij van het vierde Utmir, laat u dan niet verleiden de zegels der Utmiren te behouden. 67. En ik zag een grote leeuw in het midden der hemelen en de tempel verschijnen. 68. En ik hoorde een stem zeggende : Opent dan nu het zegel der honden, om de boekrollen van het derde Utmir te openen. 69. En ik zag een arxel roepende, staande naast de leeuw. En een witte haai des hemels daalde neer. 70. En hij gaf een fluit des geestes aan de anfitaten die de Heere trouw waren gebleven. En ik zag dat door het geluid des Geestes de nachtspelers kwamen. 71. En de arxels kwamen uit hun holen, en vanuit de plaatsen waar zij zich verborgen hielden. 72. Want voor lange tijd moesten zij strijd voeren in de zee en in het binnenste der aarde en onder het aardrond, omdat hun tijd om zich aan de heiligen te openbaren nog niet gekomen was. 73. En zij hadden onbekende koorden voor lange tijd, tussen hen en de zaligen. 74. En zij hadden strijd te voeren met het geslacht der abers.
75. En de honden van Okil werden in de hemelen niet meer gevonden, nadat het zegel was verbroken. 76. En zij werden door de fluit des geestes geleid tot een rots onder de zee. 77. En die plaats werd genoemd het graf der hermitaten. 78. En de attentaten Gods vroegen aan hen die de fluit des geestes hadden : Speel voor ons, en neemt ons mee tot de nachtspelers. 79. En ik hoorde een andere stem zeggende : Opent dan nu het zegel van het tweede Utmir. En er was een stilte in de hemel van achtendertig uren. 80. En ik zag het Huis van Marion oprijzen om de aarde te vervullen. 81. En toen zag ik een Geest komende van het altaar om het zegel van het eerste Utmir te verbreken. 82. En de oude abers werden uit de heilige steden verdreven, door de koorden van Michai en de Genesis.
83. En ik zag een hemelpoort geopend, en ik zag de Genesis als een boot zweven boven de wateren in een wolk tussen de wateren boven de aarde. 84. En ik zag een schip genaamd de duivenballon. En uit die ballon kwamen de arxels van Metensia om zich als netten over de aarde te verspreiden. 85. En zij werden genoemd de putsen, de karsuiken en de karazuur. 86. En in die dagen begon Kabbernal, de Geest van het Altaar, de discipelen van Michai aan te grijpen, en begon uit te storten op alle zielen. 87. En dronkenschap viel op de nachtspelers, en het heilig vuur greep de eerstelingen van Marion aan. 88. En dezen kwamen uit een grote verdrukking.

De tempel van Metensia

89. En ik kwam tot de tempel van Metensia, waar de wateren van bloemen door buizen liepen, en waar de vlammen der heilige vruchten waren. 90. En ik zag Metensia, de Geest des Heeren, baden in het tempelbad. En haar altaar bracht waterige geluiden voort, en aldus was ik in de wolk des Heeren. 91. En ik zag haar worden tot een stad en gewest, tot een veld des Heeren, waar de heiligen voor Eeuwig konden wonen. 92. En zij wiste al hun tranen af. En de inwoners van de stad zongen een lied die zij alleen kenden. 93. En Metensia leidde hen in dronkenschap naar de diepere wouden van haar Geest. 94. En niemand kon in haar stad wonen dan degenen die haar zegel droegen. En dit teken was een watermerk. 95. En Metensia begon uit te storten op degenen die haar Geest droegen. En meerdere altaren werden opgericht, en zij sprak recht in marmeren hallen. 96. En Metensia's zuilen begonnen te groeien en bloemenzeeen begonnen de heilige priesters te leiden. 97. En zij herstelde het ambt der vrouwen, en zij leidde een zee van priesteressen op tot de Heere. 98. In die dagen sproot het bloesem des hemels uit, en de bloemen des velds maakten hen die het ijs vasthielden dronken. 99. En Metensia bracht velen tot zwijm.

De Tijden des Heeren

100. En toen leidde de Heere mij op een berg en ik werd gevoerd tot de tempel van Eminius. En toen ik de poorten van zijn tempel bereikt had viel ik in zwijm. 101. En de Heere sprak dat wanneer ik het zegel van Zijn tempel kon openen, dan zou ik opgenomen worden tot nieuwe hemelen. 102. Dit zouden de eerste hemelen zijn, die al voor de schepping der hemelgewesten bestonden. 103. En het zegel begon te openen door een loflied.
104. Eminius, Lof komt tot Uw poorten. 105. Lof van verre nadert tot U, Gij groot geheim, nu ontsloten. Uw tranen bereik ik nu. Ik zal de beker der tranen drinken tot de laatste druppel, en één met U zijn, voor altijd, Geest van God. U te kennen, waar Uw Wind vandaan komt, is mij meer waard dan oorlogstuig. 106. Ik wil met U lijden, en met U sterven, om Uw hemelpoort te bereiken. D'overwinning is mij niet van waarde. 107. Ik wil leven in Uw hart, oh Heer, en al uw tranen drogen, en dragen steeds weer. 108. Eminius, Leeuw van oudsher, ik wil Uw oorlogsgeheimen kennen, en neerleggen mijn eigen wapenen. 109. Ik wil mijn boeken verbranden, om uw boeken te lezen.
110. En ik zag de tijden van Eminius, en daarvoor de tijden van Metensia. En zij waren de Tijden des Heeren. Bij Metensia verwekte de Heere de slangen des hemels. 111. Ook zag ik de tijden van Kabbernal, ver voor deze scheppingen.
112. En Kabbernal werd groot tot een stad des Heeren, en zij die in de stad waren dronken de Tranen des Heeren. 113. En er was Rust in de Tranen des Heeren, en de Heere liet het bloesem van Zijn Hart zien. In die dagen waren de wereldschepen op aarde, en zij omhulden elkaar met sieraden van oude verhalen. 114. En de Heere liet al Zijn Tranen kennen en er kwam grote Rust tot de poorten van Kabbernal. 115. En het vuur van Zijn Tranen begon de aarde te wassen. Dit waren de dagen van de brandende zeep. 116. En de Heere leidde hen van Rust tot Rust.
117. In de Tranen des Heeren is het heilige zaad. In ik zag de geslachten der profeten zich afzonderen om de Heere te dienen. Ook zag ik de geslachten der apostelen, veertien in aantal, en zij hadden het bloed behouden in de aderen des Geestes. En ik zag een nieuw lichaam des Geestes verschijnen.

De Nieuwe Openbaring II

1.

De zee van ijs

1. En ik zag een grote draak komende uit de zee van ijs. En deze draak droeg de naam Iptus. 2. Ben ik bang voor zijn grote hart, waar zielen tussen zijn muren worden verpletterd, waar hij ademt, levend van de dood ? 3. En ik zag een leeuwenhart met een kroon, opkomen uit de zee van ijs, om de aardbodem te vervullen en in te nemen. 4. Ben ik bang voor dit grote hart, waar zielen tussen zijn muren worden verpletterd, waar het ademt, levend van de dood ? 5. En ik zag een moederhart, met moedersmart, zoekend naar haar kind, maar het was niet meer. 6. Ben ik bang voor het moederhart, het berenhart, verslindende alles in haar woede, waar zielen tussen haar muren worden verpletterd, waar zij ademt, levend van de dood ? 7. En ik zag een nog grotere draak opkomen uit de zee van ijs, om het moederhart te verslinden. 8. En kou kwam over de aarde. Ben ik bang als het moederhart en het hart van het kind niet meer bestaan ? 9. En ik zag een grote witte schare, voortgedreven door de wind, terwijl er wolven uit het hart van de aarde kwamen om hen te verscheuren. 10. En deze dagen werden genoemd het Grote Amerika. 11. En ik viel op mijn knieen en de Geest van God hief mij op, en bracht mij tot een oude schuur waar het Eeuwig Voedsel zich bevond. 12. En toen sprak de Geest : 'Eet, opdat gij de visioenen aanschouwt die u inzicht zullen geven over het laatste der dagen.' 13. En toen ik van het voedsel at, begon mijn buik te steken als door de hitte, maar mijn benen werden zoet als honing. 14. En de Geest sprak : Komt dan op, dan zullen wij tezamen tot de deur der Late Dagen gaan. 15. En ik zag een deur geopend en de Geest hief mij op. 16. En ik zag het Grote Amerika als een nijlpaard zitten aan vele wateren. 17. En de Ziel des Heeren kwam tot mij en raakte mij aan, zeggende : Vele gruwelen zijn tot dit land gekomen, en vele gruwelen zijn van dit land uitgegaan. 18. En ik zag zwermen met vliegen komen om het nijlpaard te verslinden. En de Ziel des Heeren sprak : 'Veel vlees heeft dit volk gegeten, en velen hebben van haar vlees gegeten.' 19. En de arxel van de zee van ijs liep naar de draak en wierp hem in een grot en verzegelde deze. 20. En ik hoorde geween als het geween van katten.

2.

De Dag des Vlezes

1. En in die dagen werd de heg des Heeren groot, en een geitenbok maakte zich groot tegen de sterren. 2. Maar zonder geluid werd de geitenbok door de heg des Heeren bedekt. 2. En een ketel begon zich groot te maken tegen de sterren, maar zonder geluid werd de ketel door de heg des Heeren bedekt. 3. En de Geest sprak : Deze dagen werden genoemd het Grote Spanje. 4. En de Ziel des Heeren maakte zich groot, en bedekte de heg des Heeren. 5. En ik at van de heg des Heeren, van eeuwige vruchten, en de Ziel des Heeren kwam in mij. 6. En ik werd geleid tot een dorre streek waar wilde katachtigen zaten. 7. Zij wachtten op iemand die hen van dorst zou bevrijden, maar er was niemand. 8. En toen zag ik een ster uit de hemel vallen en de woestijn werd vruchtbaar. 9. En de Heere sprak deze woorden : Nu is het Grote Spanje gevallen. 10. En weer hoorde ik geween. En de Heere stond voor mij in zijn vurige wagen. 11. En Zijn Geest sprak : 'Kom, opdat ik u dingen kan tonen.' En de Geest hief mij op tot in de wagen des Heeren, en weer werd ik tot een dorre streek geleid. 12. Hier zag ik de vlammen des Heeren, en zij droegen kaarten op hun schouders. En zij bewogen zich als de predictaten. 13. En zij hadden de gaven van het heilige vlees. 14. En vanuit het Vlees des Heeren kwam profetie en allerlei tongen, en zij deden grote wonderen. 15. En de Heere sprak : 'Zalig hen die tot het altaar van vlees gekomen zijn, want dit vlees is eeuwig.' 16. En de Ziel des Heeren kwam om het altaar te bedekken. 17. En ik zag hen die van vlees waren ontdaan, en zij werden bedekt met eeuwig vlees. 18. En een grote schare kwam tot de vuurvlammen des Heeren, en de Heer sprak : 'Zalig hen die tot de ark des vlezes gekomen zijn.' 19. En toen de ark begon te spreken vielen er velen als dood op de grond. 20. En vanaf die dagen begon de heg des Heeren vlees te worden.

3.

De Traan van Vlees

1. Ja, zalig hen die geloven dat de bloem vlees geworden is, als het Woord Gods. 2. En zalig hen die geloven dat de heg des Geestes vlees geworden is, want zij zullen de gaven van vlees ontvangen. 3. En zij zullen een nieuwe aarde scheppen. 4. Geef dan acht, want de Geest is geworden tot de Ziel des Heeren, om de winden der wateren aan te drijven. 5. En de Zielen des Heeren zweven over de grotten en wateren der aarde, en over de wateren die boven de aarde zijn. 6. Ja, zij zweven over de hemelen om hen te bedekken in het laatste uur. 7. Laat dan de Zielen des Heeren u leiden tot de ark van vlees. Dan zult gij het eeuwige vlees ontvangen. 8. Ja, de muren zullen vlees worden om te getuigen, en zij zullen de rechters zijn van de nieuwe aarde. 9. Gij bent genaderd tot een aarde van vlees. Een aarde waar zij elkaar niet meer kunnen vereten, want het vlees des Heeren is eeuwig. 10. En de tanden der aarde werden tot vlees, en zij konden elkaar niet meer bijten. 11. En de tempelen werden geheel van vlees, opdat de priesters geen onheilige daden konden verrichten. En het altaar begon te spreken. 12. En het altaar sprak deze woorden : 'Nu is dan de tijd dat alles vlees zal worden, en niets zal zich voor het aangezicht des Heeren kunnen verbergen.' 13. En de arxels des Heeren droegen kaarten op hun schouders, en de heerlijkheden Gods begonnen openbaar te worden. 14. Gij dan zijt vlees geworden in de traan des Heeren. Ja, ziet, de traan des Heeren is vlees geworden. 15. Gij dan, laat het Woord des Heeren vlees in u worden, en Zijn Tranen. 16. Hierop is de gehele wet gebouwd. 17. Ja, ziet toe, en onderkent dat de wet des Heeren vlees is. 18. Laat u dan binden met Eeuwige Koorden van vlees, opdat uw geest vlees kan worden. 19. En dit vlees is eeuwig.

De zee van vlees

20. En ik zag hen die het Heilige Vlees aanbaden, en zij hadden dag noch nacht rust. En zij brachten de Heilige Tranen in schalen tot de aarde, opdat er wonderen van vlees zouden zijn. 21. En zij die van de tranen dronken kwamen in zwijm en ontvingen de gaven en werkingen des vlezes. 22. En zij hadden toegang tot de bloemen des vlezes voor het altaar Gods, en tot de zeven vlezen voor de ark des Heeren. 23. En zij hadden vleesgeworden boeken, en de vlezen Gods waren aan hen onderworpen. 24. En het Heilige Vlees sprak tot hen in de tempel : 'Ziet, de ure is gekomen dat de tafelen der wetten vlees zijn geworden.' 25. En de boeken vonden woning in hun harten, en zij werden geleid tot de wateren van Kabbernal. 26. En ik zag een zee van vlees, en een grote schare staande voor haar poorten. En ik zag de Karazuur komen om hen die het zegel van Metensia droegen toe te laten tot de zee. Zij hadden het vlees van ijs en vuur. En ik hoorde een schreeuw in de hemelen, en een deur viel dicht. 27. En Metensia werd vlees in hen, dragende de bloem des hemels, en zij hadden het lichaam als van de Heere. 28. En Metensia werd voor hen tot een Ziel en tot een Arm.

4.

De Melk des Heeren

1. En het werd aan Metensia gegeven een Eeuwigheid te worden, tot een parel schitterende in de zon. 2. Brengt dan troost aan haar hart, want haar wonden zijn velen. 3. En ook aan Kabbernal werd het gegeven een Eeuwigheid te worden, tezamen met Matas, Eminius, Santra en Mura. 4. En de Geesten Gods werden tot Eeuwigheden, en aan hen werd de Eeuwige Geest en de Geest aller eeuwigheden geboren. 5. En zij kwamen tot elkaar in Zielen om tot één vlees te worden. 6. En daarom is het geheimenis des vlezes groot, omdat het op de eenheid der Geesten Gods wijst. 7. En de Vlezen des Heeren kwamen tot volwassenheid om de heiligen te leiden, en om vele tranen te drogen. 8. Ja, zij kwamen tezamen in de traan en werden tot één vlees. 9. En de Heere Heere liet mij de gruwelen van de aarde zien, de dagen waarin men huwde. 10. En de Heere sprak : Alleen de profeten zijn gemachtigd te huwen, en Hij sprak hiermee over een groot geheimenis. 11. En de Heere hief mij op en leidde mij tot een woestijn. En ik zag daar een geest dwalen met zeventig ketenen om zich heen. 12. En de Heere sprak, zeggende : Deze ketenen zijn de onheilige verbonden die Mijn volk gelegd hebben. 13. En de Heere goot water in de mond van zijn geest en brak de ketenen zeggende : de dagen van het onheilige verbond zijn voorbij. Vanaf nu zijn alleen de profeten gemachtigd te huwen. 14. En de Heer sprak : Zalig zij die door profeten huwen, en zalig zij die zich niet hebben bevlekt met vrouwen, want zij zullen het zegel des Heeren dragen, en zijn aan de Geesten Gods overgeleverd. 15. En wederom hief de Heere mij op, en gaf mij aan Zijn Geest. 16. En de Geest Gods sprak : Zalig hen die door de Geest tot vlees zijn geworden. 17. En de Heer voerde wit brood aan de roofdieren in de woestijn. 18. En de Heere sprak, zeggende : Nu zijn de dagen gekomen dat de heiligen verzadigd worden door de melk des Heeren en de honing des vlezes. 19. Nu zijn de dagen gekomen dat de tepelen des Heeren vlees zullen worden, tot overvolle verzadiging van hen die Hem nauwgezet zoeken. 20. En de Heere verscheen in smetteloos wit, en bliksem verscheen naast hem, als een licht dat over de aardbodem viel. 21. En ik zag hen die uit de woestijn der verzoeking kwamen, en de melk des Heeren vloeide als licht om hun hoofden, totdat zij in de melk des Heeren baadden. En zij werden verzadigd tot in aller eeuwigheden. 22. En ik zag hen die de vrouwen der aarde en de zwarte vrouwen hadden gehuwd om de vrucht der eeuwigheid terug te brengen tot de tempel. En zij kregen kronen van melk en tepelen om de hongerige roofdieren des hemels te voederen. 23. En zij waren als arxels voor de Heere, en de slangen van Metensia eerden en dienden hen. En zij werden geleid tot het gebeente des Heeren. 24. En zij vonden grote rust in de tepelen van het been des Heeren, en zij gaven eer aan de sterren van Metensia. 25. Zalig hen die tepelen op hun buik dragen, want zij hebben een eeuwig pantser, en zalig hen die hun hoofden hebben bezegeld met tepelen, want zij zullen eeuwige visioenen ontvangen. 26. Streeft dan naar de eeuwige gaven, en gij zult leven als de stromen. 27. En ik zag arxels van eeuwige profetie in de tempelen des hemels verschijnen en zij droegen schalen met melk des Heeren, en waren geschoeid met tepelen. 28. En zij stonden op de heilige rots des Heeren en begonnen de schalen uit te gieten over de aardbodem en de hemelen. 29. En de Heere sprak deze woorden : Zalig hij die drinkt van de melk des Heeren, want hij zal geleid worden op eeuwige paden. 30. En de aardbodem geraakte als in vuur, en werd door de winden verslonden.

Het dal van dorre doodsbeenderen

31. En ik zag de heilige tepel groot worden op de berg des Heeren, en brandende als vuur, terwijl het veranderde in been. En een stem sprak : Nu is het Woord des Heeren bot geworden. En ik zag het bot het vlees verslinden, en de Heere sprak : Zalig hen die verslonden zijn door de roofdieren der aarde, want voor hen is het Koninkrijk Gods. 32. En ik zag hen die verslonden waren door roofdieren voor Gods Troon verschijnen, en zij kregen een staf van bot om als koningen te heersen. 33. En de Heere sprak : Weet dan dat alleen degenen die verslonden zijn door roofdieren kunnen naderen tot Michai. 34. En in die dagen kwamen vele verslondenen tot Michai. En zij vonden een lichte troost bij elkaar. 35. En ik kwam in een dal van dorre doodsbeenderen na het drinken van de tepelen der botten, en ook zag ik daar as liggen. En tussen deze beenderen lagen de eeuwige beenderen des Heeren. En toen ik deze beenderen aanraakte kwamen gaven over mij, en ik begon te profeteren. Ook sprak ik in vreemde talen, en geraakten mijn handen als in vuur. 36. En de Heere sprak tot mij, zeggende : Het bot kan het eeuwig vlees niet verslinden, en zalig hij die het eeuwig bot draagt, want zijn beenderen zullen niet verbroken worden, en over hem heeft de dood geen macht. Hij die de eeuwige tepel op het eeuwig bot aanschouwt zal voor altijd verzadigd zijn. En ik werd verblind door een licht, en kon geruime tijd niets zien. 37. En toen hief de Heere mij op, en daalde vervolgens neer op een plaats genoemd het Oude Amerika. 38. En ik zag de gezichten van drie stamhoofden gebeeldhouwd in bot, en zij droegen een gloeiende tepel op hun voorhoofd. 39. En de Heere bedekte de tepelen en duisternis kwam tot de plaats. 40. En de Heere vroeg of ik het geheimenis wilde weten van de drie stamhoofden in het gebeente en ik stemde toe. 41. Toen sprak de Heere deze woorden, zeggende : De drie stamhoofden zijn drie geesten die de schatten der aarde bewaken. Die schatten zijn alleen te vinden in de diepste duisternis, in het diepste ijs en daar waar de geesten met de meeste koppen wonen. 42. Alleen zij die verslonden zijn door de Geesten Gods kunnen daar komen, op de plaats waar de Heilige Voeten des Heeren staan. 43. En de Heere verslond mij in Liefde.

Acha

44. En ik voelde wat het is om te staan op de rots, en ik besefte dat dit het altaar des Heeren was. En het altaar droeg de naam Acha, en stond als een duistere man voor mij. En de Geest Gods viel op mij en bracht mij in zwijm. 45. En ik kreeg een zwarte staf in mijn hand en die staf werd genoemd de Heilige Verslinding. En de Heer sloeg velen met deze staf om hen tot wedergeboorte te brengen. 46. En Acha droeg de honing des Heeren tot de ark, waar heilige liederen verschenen. 47. En de staf was als de fluit des geestes.

Het Eeuwig Gebed

48. En de Heere sprak : Zalig hen die genaderd zijn tot Acha, en zalig hen die van zijn vruchten eten. En ik zag een grote schare met verslondenen die de ruiters werden van hen die hen hadden verslonden. 49. En deze ruiters waren duister en vol van ijs. 50. En zij hadden kaarten op hun schouders, waardoor hun gezichten veranderden. 51. En niemand kon hen navolgen, en niemand kon hun liederen zingen dan zijzelf. 52. En zij droegen een eeuwige wapenrusting met namen die niemand kende dan zij. 53. En zij hadden de macht om eeuwige wonden te genezen, en zij droegen vreemde littekenen. 54. En zij kwamen om het heilige en eeuwige gebed te herstellen, en zij leerden de oogst der aarde te bidden deze woorden : Laat ons de werken der abers niet bezingen, maar bindt onze tongen en leidt ons tot Kabbernal. 55. Laat het zo zijn dat U spreekt wanneer wij spreken. 56. En laat uw heilige arxels waken over de schuilhoeken van onze monden. 57. Laat het uw adem zijn als wij ademen, en leer ons de woorden van Metensia. Schrijf ze op de tafelen van onze ziel. 58. Bindt onze hoofden met uw heilige koorden, opdat wij de gedachten van Metensia denken, in haar visioenen van vlees. 59. Geeft ons denken vlees en been, met vleugelen van uw geest. 60. Laat Eminius onze raadsman zijn, en laat Matas ons leiden tot de dieptes van het bestaan. 61. Hoor ons gebed en leer ons eeuwige gebeden te bidden om uw eeuwige wetten te herstellen. 62. Stort dan de heilige eeuwige ziel op ons uit, en leidt ons tot eeuwige velden. 63. Laat ons de wet der heilige verslinding niet vergeten, en geef ons het hart van Michai. 64. Laat ons niet wegglijden in tomeloze smeking om uw Geest, maar laat ons zijn als uw Geest. 65. Leer ons te offeren aan uw Geest, en leer ons uw geest te lokken als een geliefde. 66. Leer ons te betalen met zuivere munt. Metensia Eminius.
67. En ik zag een eeuwige ark voortkomen met eeuwige gebeden, en de zielen der heiligen werden verzadigd.
68. En aan de heiligen werden eeuwige visioenen gegeven, opdat zij eeuwige genezingen ontvingen.
69. Ook waren daar ridders die met de aarde onderhandelden, en zij hadden zich vrouwen verkozen, als tekenen van koop en verkoop. En die vrouwen waren als wonden in hun zielen. 70. En zij leden lange tijden onder de onderdrukkingen der vrouwen, totdat een deur in de hemel openging en zij de merktekenen der Geesten ontvingen. 71. En deze merktekenen waren als eeuwige vleesgeworden visioenen.
72. En zij verzamelden de merktekenen als de kaarten der nachtspelers, en brachten hen tot hun schouders. 73. En zij hingen de heilige Wonden des Heeren aan, waar zoete honing uitvloeide. 74. En zij leerden eeuwige liederen en brachten troost aan het hart des Heeren.
73. En in die dagen waren de nachtspelers op aarde, om genezing te brengen tot de harten van velen.

De Nieuwe Openbaring III

1.

De verschijning van Baccus

1. En ik zag een tweekoppige distelslang in de hemel verschijnen, en zijn macht was groot. En toen hij zijn bekken opende sprak hij onverstaanbare woorden van groot gezag. 2. En ik was niet bij machte de vertaling te kennen of iets ervan op te schrijven. En het beest bleef brullen. 3. Zo zal dan de verschijning zijn van het beest des Heeren. En rivieren kwamen voort uit rotsen, en de bomen lieten hun macht zien. 4. En ik zag een ruiter met als naam de hel, zittende op een rossig paard, en het hellenrijk volgde hem. 5. En hij had een beker in zijn naam genaamd Baccus, en die naam werd groot op de aarde. En in die beker zat wijn die nooit opraakte, terwijl de wijn begon te stromen. 6. En ik zag hen van het hellenrijk en hen die op de aarde woonden in de wijn verdrinken. En zie, de beker genaamd Baccus werd vlees, en kreeg macht om velen te verleiden. 7. En hij deelde een nummer uit dat aan een ieder werd gegeven die op de aarde of in de hel woonde, en dat getal was tweeduizendzeshonderdzessenzestig. 8. En allen die het merkteken ontvingen volgden de beker die vlees geworden was tot een rots. En een groot gelach steeg tot de hemelen, maar de hemel weende, en sidderde op haar grondvesten. 9. En een parel verscheen in de hemel, rood als wijn, en spleet in tweeen. En de Heere sprak : 'Mengt dan nu het meel en de wijn.'

De strijd tegen Baccus

10. En Baccus streed tot de heiligen, en zij vonden vertroosting bij oude boeken. 11. Uit de bekken van het beest des Heeren kwamen boeken voort, maar geen van de heiligen was in staat het te lezen, daar het in een andere taal geschreven was. En de heiligen weenden voor duizenddrieenzestig dagen. 12. En na die dagen greep de Heere Baccus en brak deze. En een geween steeg op van de aarde en de hel en zij riepen : 'Nu is de beker der hoeren gebroken. Wie zal nog redding vinden ?' 13. En de aarde brak open in vier delen en slokte het hellenrijk op. En zie, het paard waarop de ruiter genaamd hel zat, had drie ogen, en vuur kwam uit dezen. 14. En Baccus begon woorden te spreken tot de allerhoogste, en klaagde om de plagen die de Heere had gebracht. En weer daalde de Heere neder en brak de kaak van Baccus. 15. En er was een stilte van dertig uren in de hemelen, en de aarde begon nieuw gewas voort te brengen. En de Heere sprak : 'Zie, Baccus zal drie keer gebroken worden.'

Het herstel der apostelen

16. En in die dagen begon de wijn des Heeren te vloeien, en hen die zich in ontsteking bevonden om wille van de Heere werden als de distels, en volgden de tweekoppige distelslang. En de Heere begon die dagen te brullen, en een tweekoppige leeuw verscheen in de hemel. 17. En deze begon te lezen uit de boeken van de distelslang en vertaalde het voor de heiligen. En de Heere sprak : 'Nu is het ambt van apostelen hersteld, en zij zullen niet meer vervolgd worden in Mijn tempelen.' En de Heere gaf rust aan zijn apostelen, en aan hun geslachten.

2.

Het lam van Baccus

1. En de Heere bracht Baccus tot een grote oven en brak de voeten van Baccus. En de wijnen des hemels begonnen de heiligen toe te rusten tot de laatsten der dagen. En zij droegen de wonden van de tweede Christus en de tweede profeten in hun voeten. 2. En de Heere sprak : Wee hen die op de aarde en in de hel wonen, want de tweekoppigen zijn tot hen gezonden. En ik zag een tweekoppige arend een lam verscheuren. Dit dan was een vals lam die zij vereerden. 3. En het lam gaf licht om de tweekoppige arend te verblinden. Toen zag ik een tweekoppige haai komen die het licht van het lam opslokte. Maar het verscheurde lam begon grote woorden tot de hemelen te richten, en grote beroerten kwamen tot de profeten en hun geslachten. 4. En zij vielen als in zwijm op de grond, en velen begonnen zich tegen de Heere te keren. Dit dan is de afval der profeten. 5. En het lam dan zocht troost bij Baccus, maar het vuur van de grote oven had hem verteerd, maar het lam wist dit niet. 6. En toen dan het lam bij de resten van Baccus aankwam, weende het voor zessenveertig dagen. 7. En vele heiligen kregen medelijden met het lam, ook enkelen die van de Heere waren. 8. Maar de toorn des Heeren ontbrandde tegen het lam en hen die medelijden hadden, en de grote oven verzengde hen allen. En grote angst viel op de rest van de profeten, en zij waren ziek voor enige tijd en kregen visioenen.

De behoudenis der wijn

9. En ziet, het rossige paard kreeg een tweede kop, en misleidende boeken kwamen uit zijn bek om velen te verleiden. En de boeken hadden macht om vuur uit de wolken te doen laten neerdalen. En grote vrees kwam tot hen die de boeken lazen. 10. En de Heere gaf mij een sleutel om de zessenveertig geslachten der profeten te openen, en die nacht had ik vele nachtvisioenen. En de Heere sprak : 'Nu de aderen der profeten geopend zijn zal de wijn behouden worden en niet meer ter aarde vallen.' 11. En de Heere liet het zaad en het kruid tussen de wijnen stromen.

3.

De noodzaak tot tuchtiging

1. En de Heere bracht een brandende wind tot de profeten in de verdrukking, en sprak : 'Van nu aan zal de apostel de vader zijn van de profeet. Vervloekt is dan iedere apostel die zijn zonen niet tuchtigt en vervloekt is dan iedere apostel die zijn zonen niet bedekt.' 2. En de Heere gaf Zijn profeten haren mantels en haren dekens en sprak dat zij nog enige tijd in de woestijn moesten leven. 3. En de Heere verbrandde vele boeken die de hoofden van de profeten kwelden. En de Heere gaf hen een nieuw boek. Zalig hen die de woorden van dit boek lezen, verstaan en doen, want zij zullen koningen des Heeren genoemd worden en schenkers van de tweede wijn. 4. En de Heere bracht schenkers tot hen die in de woestijn leefden, en liet hen de geslachten der engelen zien. 5. En hen die rechters waren droegen vlammen van zaligheid, en zij waren de vaderen der apostelen. En zij deden grote wonderen en tekenen. Zij hadden de macht de dieren des hemels op aarde te laten verschijnen. 6. En de Heere toonde mij het geslacht der tweekoppigen, en dit geslacht was groot. En ik boog voor hen in de hemel waar ik opgenomen was, maar de Heere sprak : 'Ga recht op je voeten staan. Zij hebben van de bittere vruchten van Rietel gegeten, en zijn door de tweede Mura rein geworden.' 7. En ik zag dat zij die in de eerste drie Utmiren zuiver hadden geleefd door de Heere tot engelen werden aangesteld in de vierde Utmir. 8. En de tweekoppigen hadden toegang tot de diepste heiligdommen van God in Zijn zuiverste tabernakels. 9. Ja, zij waren het die de gloeiende kolen van de allerheiligste altaren en arken mochten verplaatsen. 10. En hun macht was groot, want zij waren vol van het lijden en sterven van de Heere, en zij aanbaden de Ziel des Heeren met hun vleugelen dag aan dag, terwijl zij geen rust hadden. 11. En ik zag de Heere zitten als een zevenkoppig dier op Zijn Troon. En Hij sprak : Ja, zeven tijden zullen over de aardvlakte glijden om de aarde te louteren, en dan zal zij geheel des Heeren zijn. 12. En deze woorden waren groot, en ik zag tongen van vuur uit de koppen komen. 13. En de Heere sprak : 'Velen zullen komen om deze woorden trachten te ontcijferen, maar alleen hen die in de krachten des Heeren leven zullen het verstand hebben om de woorden te berekenen.' 14. En het Dier had zeven wonden en geleek op een schaap, met bekken als van slangen en eenden. En zo was dan de verschijning des Heeren. En de Heer sprak : 'Aanschouwt dan de draak des Heeren. Gij zijt zalig dat gij hier gekomen bent.' En wat ik toen zag was ik niet gemachtigd om op te schrijven.

4.

Het Sarhah des Heeren

1. En na hetgeen niet geschreven mocht worden zag ik een brandende struik met miljoenen takken. En ineens veranderde de struik in het hoofd van een leeuw, en deze leeuw sprak ontelbare woorden. 2. En ik zag hen die de hemelen en hun afmetingen mochten bereken, en zij hadden palmbladeren in hun handen waarmee zij wuifden. En zij stonden voor een grote zee. En deze zee was vol met wijn, gemengd met vuur en ijs. 3. En dezen hadden de godslasterlijke beesten van het tweede overwonnen. En zij hadden ogen als vogels en in deze ogen waren getijen als eb en vloed, en deze ogen waren groot. 4. En hun getal was tweemiljoenhonderdvierenveertigduizend, en zij zongen het lied van de tweede Mozes. En zij waren losgekocht uit alle stammen der apostelen en profeten. 5. En zij waren rein in de ogen van de Heere, onbevlekt van vrouwen, en hun bloed was bestand tegen de tweede slang en zijn nageslachten, want zij hadden hun bloed laten vermengen met het kostbare Tweede bloed des Heeren. En zij hadden toegang tot het tweede duizendjarig rijk des Heeren. 6. En de tweede Abraham had bloed van het altaar aan hun deurposten gesmeerd, opdat de derde en vierde dood hen niet zouden vinden. 7. En zij waren zalig in Abrahams schoot en dronken wijn van zijn heilige baard, en waren volkomen verzadigd door de melk der borsten van de tweede Sara. En zij werd ook genoemd het Sarhah des Heeren, en deze plaats was zoet. 8. En de engel Torio daalde neer tot mij, en gaf mij de sleutel om het geslacht der driekoppigen te openen. En zij hadden grote macht in het tweede duizendjarig rijk, omdat de Heere hen tot die dagen had opgespaard. 9. En zij hadden de vingers van Spricht om ketenen open te maken, en de Heere zegende hen. 10. Vertrouwt dan op de Heere uw God, want Hij heeft Zijn driekoppigen tot u gezonden om de poorten van uw nachten te behoeden. En zij zullen vele wonden verzoeten. En de Heere sprak : De dagen zijn kort. 11. Neemt dan het tweede evangelie Gods en verkondig het aan de ganse schepping tot tweede behoudenis. En Hij sprak over het geheimenis van de tweede geest. 12. Laat dan uw hart besprenkelt zijn door het heilige bloed van de Tweede Christus, en weest één met Hem, als met het dier van uw geest. En toen liet de Heere zich verplaatsen op een vurige wagen die over een baan met vurige kolen reed. 13. En Zijn paarden vatten vlam, en Hij verdween. En toen kwam de engel Torio wederom tot mij, en legde een gloeiende kool in mijn hart, en sprak, zeggende : 'Ziet, gij zijt gezalfd voor het aangezicht des heeren om Zijn werken te doen.' En hij was dan de engel der driekoppigen. 14. En hij sprak de woorden tot een eeuwige gemeente : 'Blijft dan in de Liefde, en begint de woorden des heils te verkondigen tot de gemeente, en vandaaruit tot de vier uithoeken der aarde. Leert hen aldus de geheimenissen van de tweede wijn en het lijden. 15. Laat hen die het ijs niet willen aanvaarden achter, en laat hen u niet storen. Zij zijn als het stof van de wind en zullen vergaan. Maar hen die het ijs kennen zullen leven tot in aller eeuwigheden, en zij zullen leren en nemen van de verborgenheden des hemels. 16. Zalig hem die deze woorden hoort en ze doet.' En het tweede vrederijk des Heeren nam bezit van mij en de engel verdween.

5.

De Verschijning van de Tweede Christus

1. Zalig hen die genaderd zijn tot Spricht. Want zij zullen gaan van behoudenis tot behoudenis. Ja, want de Heere heeft vele behoudenissen gereed voor hen die Hem zoeken. 2. En de Heere brandmerkt Zijn geliefden met ijs, met de kostbaarheden van Zetdonia. 3. Maakt dan open de poorten voor de Heere, opdat gij ook bij hem ingang zult vinden. 4. En ik zag de tweede Christus staan en viel als dood voor Zijn voeten. En ik zag enkele witte smalle doeken om zijn hoofd en tussen zijn haren. Zijn haren waren wit, en zijn ogen als het morgenblauw. En Hij sprak : Zie, Ik ben dood geweest, en nu levend tot in aller Eeuwigheden. 5. Ik ben de Eerste en de Laatste, dragende de sleutels van de dood, de hel en de tempelen. En Zijn gezicht straalde als de volle bliksem, en ik voelde mij alsof al mijn bloed uit mij wegstroomde. En toen sprak Hij : Schrijf tot de tweede gemeenten hetgeen Ik te zeggen heb.

Aan Efeze

6. Schrijf aan het tweede Efeze : Gij architecten van het huis Gods, gij hebt de bouwstenen van zijn nieuwe gemeente gelegd, en het kwade weggesneden. Gij haat het kwaad zoals de Heere het kwaad haat, en daarom heeft de Heer u een zuiver altaar gegeven. 7. Ook hebt gij Zijn ijs niet veracht, maar laat niemand zich opblazen in kennis. Legt u toe op de kinderlijkheid en het lijden, opdat gij uw zielen zult behouden in de dag des heeren. Die dag zal komen als een vuur. 8. Slijpt en wast uw kennis dan aan het kruis des heeren, zodat het u niet aangerekend wordt op die dag. Gij dan zult de vruchten des levens eten, indien gij de wortels van de boom kent. Zo zult gij zalig wezen en de Heere zal u Zijn steen op uw voorhoofd geven, en u laten eten van het allerheiligste manna. Dit dan is het Tweede Woord.

Aan Smyrna

9. En schrijf dan aan de gemeente van het tweede Smyrna : De Heere kent uw verdrukkingen en uw armoede, daar gij het tweede kruis draagt. Ja, gij zijt jong en zult veel moeten lijden om het Woord Gods gestalte te laten krijgen, en Zijn tempel. 10. Gij zijt dan het zaad op de tempelbodem, maar gij zult worden tot een altaar. Vreest dan niet wanneer gij voor onaangename verassingen komt te staan. Deze dingen moeten geschieden, en zijn uw sleutels tot zaligheid. Ja, u zult gemeten worden tot een passend lid in de tweede gemeente Gods. 11. Laat dan de raadselen des Heeren u verheugen en zoekt naar de bron achter alle dingen. Dan zult gij de kroon ontvangen, en gij zult van de derde en vierde dood geen schade lijden. 12. Sla dan acht op de verzoeking en ken uw vijand, opdat gij niet door uw zonden zult lijden. De Heere heeft u dan een zekere onwetendheid aangemeten tot uw eigen zaligheid, maar laat dit u niet aansporen tot roekeloosheid maar veeleer tot vrezen en beven. 13. Siddert, gij die jong zijt, want gij hebt vele vijanden. Zij dan zullen u overleveren aan de synagogen des satans, en gij zult niet kunnen spreken voor geruime tijd. Maar de Heere zal uw tong zuiveren en gij zult de kostbaarheden van de stilte kennen.

Aan Pergamum

14. En schrijf aan het tweede Pergamum : De Heere kent uw moed, en uw werk voor wezen en weduwen. De Heere heeft gezien hoe gij uzelf vernedert voor Zijn aangezicht. De Heere heeft u de vleugels van Zijn arend gegeven om te reiken tot onbereikbare plaatsen, en zo hebt gij grote oogst gebracht. 15. Gij hebt geleerd in duisternis te leven, en gij hebt geleerd de verrukkingen van het ijs. Gij bent dan als vaders en moeders geweest voor de kindekens, en hebt hen door de duisternis geleid. Gij bent als een oog geweest voor hen die geen oog hadden, en als een oor geweest voor hen die geen oor hadden. 16. Gij zijt gezegend in alle opzichten daar gij de voetstappen des Heeren gevolgd hebt. Toch heb ik tegen u dat gij de profetieen veracht hebt, en het onderwijs gemeden. Ja, gij zijt lauw geweest voor het aangezicht des heeren, en uw hart gericht op bijzaken. 17. Houdt dan het goede spoor met uw hart, opdat de Heere uw hart niet zal slaan. De Heere zal veel rekenschap laten afleggen door ouderen, daar zij groot licht hebben ontvangen. 18. Laat uw hart dan niet indutten, maar staat op, gij die slaapt, en laat de Tweede Christus over u schijnen.

Aan Tyatira

19. En schrijf dan aan het tweede Tyatira : Wie een oog heeft die ziet wat de Geest aan de tweede gemeenten toont. Zalig hen die de diepten van Spricht kennen. Gij hebt oog gehad voor het kleine van God, van onschatbare waarde voor Zijn Koninkrijk. 20. Gij hebt grote macht gekregen, en gij kent de kunst des Heeren. Laat uw hart dan niet week worden, gij die in het verborgene leeft, want de Heere zorgt voor u. Hij heeft u Zijn raven gezonden om u te voeden. 21. Laat uw hart dan niet bevreesd worden, hen die diep in het ijs leven, want gij zult van het ijs leven als hen die door het lijden leven. Laat dan een ieder beseffen dat Hij die de littekenen van de tweede Christus draagt vele schilden heeft.

Aan Sardes

22. Schrijf aan het tweede Sardes : En dit spreekt Hij met het bloedend zwaard en de koperen rots : Gij kent de wetten der natuur, maar gij hebt diep gezondigd. Gij kent de wetten van Mijn Geest, maar gij hebt u niet onderworpen. Ja, gij werd groot op aarde en in de hemelen, maar gij wildet niet luisteren. En zo hebt gij Mijn Geest gedoofd, maar gij hebt uzelf bekeerd en bent tot Mij opgeklommen, en gij doet grote werken voor Mijn Geest. En de Heere heeft u een bedekking gegeven, en de Heere heeft u naast Hem neergezet. 23. De Heere heeft u gemaakt wit als sneeuw, maar toch is het nog duister van binnen. De Heere nam u aan als zonen, maar gij waart zonen des satans. De Heere gaf u ringen van goud, maar gij droeg ringen der duisternis. 24. Houdt dan vast aan het werk dat God in u heeft gedaan, want anders zal de Heere tot u komen en uw werk slaan met de ban. Maar gij hebt enkelen onder u met kleine zonden, en hen die hun klederen wit hebben gehouden. 25. Zij zullen voor u uitgaan tot de Heere, maar als gij terugkeert tot de boze, dan zullen zij u oordelen zoals de tweede engelen Gods u zullen oordelen. Laat dan de bazuinen des Heeren u opwekken, en volgt Hem die macht heeft het leven aan de duisternis over te dragen.

Aan Galatie

26. Schrijf aan de gemeenten van het tweede Galatie : Gij weet dan dat er wijn vloeit uit de voetwonden van de Tweede Christus, daar Hij in Zijn lijden de persbak van de gemeente getrad, en dat Zijn voeten nu staan in het tweede Israel. Gij bent dan slaven van de wereld geweest, met ketenen om uw voeten, maar de Tweede Christus heeft u vrijgezet, door het bloed dat uit Zijn voeten vloeide. 27. Ja, gij hebt met Hem geleden in slavernij en het juk met Hem gedragen. Daarom zijt gij zalig en bent gij tot de wijngaarden Gods gekomen. Ja, ook gij bent in de Tweede Christus een Tweede jood, en hebt deel aan de schatten en rijkdommen van het Tweede Israel. 28. En voorzover gij nog slaven bent : Gij draagt de ketenen des Heeren. Gij dan zijt geheiligde dragers van Zijn Woord en Tijden. Laat dan niemand u gering achten.

Aan Kolosse

29. En schrijf aan de gemeentes van het tweede Kolosse : Dit zegt Hij met het gouden zwaard : Gij zijt belogen geweest en bespot, omdat gij Mijn klederen droeg. Gij weet dan dat gij door de oven moest om zevenvoudig gelouterd te worden. Ja, Ik heb hen gezonden, en gij bent enige tijd gestruikeld. 30. Gij bent dan in de handen gevallen van rovers, maar weet dat het Mijn handen zijn, en Ik zal u daarin omvormen. Vreest daarom geen kwaad, kindekens, want Ik ben het die u leidt en voert. Gij bent in dienst geweest van vreemdelingen, in een vreemd land, maar Ik was daar om u de geheimenissen des Geestes te leren. 31. Ik heb u onderwezen in het diepste van de put, en Ik heb geen medelijden met u gehad. Ik heb immers een schuilplaats voor u bereid. Goed is het dan om tot stilte te komen en goed is het dan om gebroken te worden, want zijt gij niet allen afgedwaald. 32. Ik dan ben de Goede Herder, en ben reeds geweest waar gij komt. Weet dan dat gij door het lijden elkander hebt leren kennen, en door de muren van elkanders harten bent heengebroken. Weest dan met elkaar verbonden in het lijden, en het ijs, want buiten lopen de wolven wachtende om datgeen te verslinden dat losgeraakt is en achtergebleven.

6.

Het Tweede Patmos

1. En ik bevond mij dan op een plaats genaamd het tweede Patmos, en de Heere hief mij op.

De Nieuwe Openbaring IV

1.

Dodenrijken der pythons

1. En dit dan zijn de dodenrijken der pythons : Het eerste dodenrijk heet Karstir, de kaprun aldaar Mosti en de karbulijn Norta. 2. Het tweede dodenrijk is Ertra, de kaprun Valun, en de karbulijn Estesse. Het derde dodenrijk is Mostarte, de kaprun Mila en de karbulijn Vitarit. Het vierde dodenrijk is Contime, de kaprun Selstel en de karbulijn Vatinta. 3. Het vijfde dodenrijk is Monte, de kaprun Vita, en de karbulijn Sijxet. Het zesde dodenrijk is Gantet, de kaprun Diox en de karbulijn Vatrima. 4. Het zevende dodenrijk is Otoletta, de kaprun Diodeim, en de karbulijn Spatimette. Zo zult gij dan reizen tot het zevende dodenrijk der pythons.

Dodenrijken der panters

5. En dit zijn dan de dodenrijken der panters : Het eerste dodenrijk is Ragmutte, de kaprun Iestet, de karbulijn Gittaten. 6. Het tweede dodenrijk is Flumas, de kaprun Vitesta, de karbulijn Viatima. Het derde dodenrijk is Ragmutte de Tweede, en zij is als de maag van de python. 7. De kaprun is Mit Liten, de karbulijn haspahen. Het vierde dodenrijk is tevens het dodenrijk der stieren en koeien, en zij is Etmissen, eveneens de maag van een python. 8. Zo zult gij dan komen tot het vierde dodenrijk der panters, en de kaprun is hier Vitaten, de karbulijn Gehehanen.

Dodenrijken der krokodillen

9. En dit zijn de dodenrijken der krokodillen : Het eerste dodenrijk is Hahennu, de kaprun Ifestates, en de karbulijn Pronina. 10. Het tweede dodenrijk is Fiatus, de grot der pythons, en de kaprun daar is Ifestates de Tweede, en de karbulijn Fitanen. 11. Het derde dodenrijk is Kakuhahnun, de kaprun daar is Efeldiestus, en de karbulijn is Fataken. En dit dan is ook het dodenrijk der indianen en hen van de gele krokodil, waar de stekende bloemen zijn. 12. Het vierde koninkrijk der doden is Rantok, de kaprun Enstek, de karbulijn Fatok. 13. Het vijfde rijk der doden is Kutukkus, de kaprun Fatokus, en de karbulijn Festekkes, en zij is als het slikken der indianen. 14. Het zesde dodenrijk is Fastakus, de kaprun Fanderes, en de karbulijn Fatok de Tweede. Het zevende dodenrijk is Flatik, zij van de stekende planten. De kaprun is Meestek en de karbulijnen Firtesses en Ebstess. 15. Zorgt dan dat gij ingaat tot het zevende dodenrijk der krokodillen, opdat gij komt tot de gouden landschappen die daarachter liggen.

Verschillende soorten dodenrijken en waarschuwing

16. En zo zult gij komen tot de dodenrijken der konijnen en vogelen, en zo ook tot de dodenrijken der leeuwen en de andere wilde katten. Zalig hen die tot de dodenrijken der beren en raven komen, want dezen zijn goed verborgen. 17. Waakt ervoor dat gij niet ontijdig tot de dodenrijken der haaien zult komen, want dit kan ernstige schade brengen aan uw zielen.

Dodenrijken der stieren

18. En het eerste dodenrijk der stieren is ook het dodenrijk der koeien en het vierde dodenrijk der panters, en zij is Etmissen, de maag van een python, en de kaprun der stieren is Hahora, en de karbulijn der stieren is Matenta. 19. En het tweede dodenrijk is Fumir, de kaprun Belsla, de karbulijn Friktesses. Het derde dodenrijk is Ottenta, de kaprun Hovesse, de karbulijn Fatania. Het vierde dodenrijk totwaar de wilde stieren komen is Migtellet, de kaprun Hofdeien en de karbulijn Hachananna. 20. Het vijfde dodenrijk waar de zalige en heilige stieren komen is Santelet, de kaprun Hesdeisen en de karbulijn Spikma. Het zesde dodenrijk waar tevens de heilige indianen komen is Murta, de kaprun Hokdei en de karbulijn Feiat. 21. Het zevende dodenrijk is de maag van de krokodil, en tevens de troon der indianen, en zei is Feitessa. De kaprun Futmua, en de karbulijn Fateia. 22. Het achtste dodenrijk is Muetess, de kaprun Fonta en de karbulijn Feiatess. Het negende dodenrijk is het sieraad der heilige indiaanse vrouwen en zij is Dokma, de kaprun Igatia en de karbulijn Mogmok. 23. Het tiende dodenrijk is Dodog, de kaprun Fogos, en de karbulijn Imetess. Het elfde dodenrijk is Hagau, de kaprun Okten en de karbulijn Diagmos. Zalig zijn zij die het tiende dodenrijk hebben bereikt, want zij zullen zwarte gezichten hebben. Het elfde dodenrijk dan is rust.

Dodenrijken der haaien

24. En dit zijn de dodenrijken der haaien. Machteld is het eerste dodenrijk, de kaprun Fitmas, de karbulijn Fugtus. Immersta is het tweede dodenrijk, de kaprun is Okta, en de karbulijn Ammeris. Judesta is het derde dodenrijk, Fogta de kaprun en Richims de karbulijn. 25. Jasmanen is het vierde dodenrijk, Rimta de kaprun en Eos de karbulijn. Imranda is het vijfde dodenrijk met Jotum als kaprun en Satal als de karbulijn. Iksranduk is het zesde dodenrijk met Malipt als kaprun en Vianda als karbulijn. 26. Rismus is het zevende dodenrijk met Oktakalip als kaprun en Rordatus als karbulijn. Siuxanda is het achtste dodenrijk met Mutaksla als kaprun en Estastesse als karbulijn. Ornottes is het negende dodenrijk met Ioktavus als kaprun en Dezout als karbulijn. 27. Mignel is het tiende dodenrijk met Ekliptus als kaprun en Diamgas als karbulijn. Hachness is het elfde dodenrijk met Iupt als kaprun en Sliks als karbulijn. 28. Rogtoot is het twaalfde dodenrijk met Viatennes als kaprun en Spazalsa als karbulijn. Vuchtaten is het dertiende dodenrijk met Elsnik als kaprun en Vochtianda als karbulijn. 29. Otsoot is het veertiende dodenrijk met Anstals als kaprun en Orlasmus als karbulijn.

Dodenrijken der leeuwen

30. En het eerste dodenrijk der leeuwen is Horbes met Viaken als kaprun en Stesmenen als karbulijn. Het tweede dodenrijk is Harpenenzen met Votenok als kaprun en Laksal als karbulijn. 31. Het derde dodenrijk is Spoen met Piustes als kaprun en Spagmastola als karbulijn. 32. Het vierde is Nardau met Imentur als kaprun en Smats als karbulijn. Het vijfde is Rahout, met Kamranihan als kaprun en Adermak als karbulijn. 33. Het zesde is Spuhotein met Eninta als kaprun en Nihavist als karbulijn. Het zevende is Sodehan, met Spahik als kaprun en Dodran als karbulijn. Het achtste is Mithus met Kahitmus als kaprun en Smiashanna als karbulijn. 34. Het negende is Mahanushout, met Ohostes als kaprun en Hiagmustehat als karbulijn. Het tiende is Jojetel, met Fitelmus als kaprun en Delasmahan als karbulijn. Het elfde is Ammahurst, met Vitatens als kaprun en Ostesenesses als karbulijn. 35. Het twaalfde is Rasmahalit met Istuten als kaprun en Imrakehan als karbulijn.

Dodenrijken der Tijgers

36. En het eerste dodenrijk der tijgers is Fontus, met Ritslamak als kaprun en Liktahat als karbulijn. En het tweede dodenrijk is Vlotekit, met Mitus als kaprun en Vatahtehek als karbulijn. 37. En het derde dodenrijk is Vliohun, met Ramahetesses als kaprun en Rukatehos als Karbulijn. En het vierde dodenrijk is Orsheram, met Daslukehat als kaprun en Karitehuk als karbulijn. 38. En het vijfde dodenrijk is Spozelhut, met Jiritekurt als kaprun en Dedehan als karbulijn. En het zesde dodenrijk is Vloteltehat, met Elissehen als kaprun en Klatehakun als karbulijn. En het zevende dodenrijk is Herosehel, met Vlittekehas als kaprun en Tiritlahehim als karbulijn. 39. En het achtste dodenrijk is Vlitteberumas met Vitehessas als kaprun en Vihittebehim als karbulijn. En het negende dodenrijk is Tutehatmanhas als kaprun en Heamoch als karbulijn. 40. En het tiende dodenrijk is Fletehellams met Ditahus als kaprun en Stittisehet als karbulijn. En het elfde dodenrijk is Flatamahus met Hosedannehat als kaprun en Nogsammehit als karbulijn. En het twaalfde dodenrijk is als Spashamen met Vuhittemussuun als kaprun en Dedemeshel als karbulijn. 41. En het dertiende dodenrijk is Tistebikit met Elepsta als kaprun en Ehestiva als karbulijn. 42. En het veertiende dodenrijk is Kamahestuneha met Vehitmahus als kaprun en Didamstenessas als karbulijn. En het vijftiende dodenrijk is reikende tot aan de oranje saturnus, en zalig zij die binnengaan. 43. En zij is dan Hehamstetehis met Katutenesses als kaprun en Vitehanstas als karbulijn. En het zestiende dodenrijk is dan tot herstel van de hemelse muizen, en zij is Dudehammestas met Tautekas als kaprun en Dedemahammas als karbulijn. 44. En het zeventiende dodenrijk is tot herstel der hemelse ratten en insecten en zij is Fuhamestehittus met Kaprastes als kaprun en Kapittenahas als karbulijn. 45. En zo zijn dan de dodenrijken der tijgers tot herstel van vele gangen des Heeren. En zij allen moeten opgetekend worden.

Vervolg dodenrijken der Tijgers

46. Zo is dan het achtiende dodenrijk der tijgers als het hart der pythons. En haar naam is Tahastenus, en zij draagt de geuren der diepe aardes, het bos en de klei. 47. En de kaprun is Tehustehukus en de karbulijn is Spahasmazus. Het negentiende dodenrijk is als het hart der krokodillen, en als de stenen maag der krokodillen, en zij is genaamd Tetastahas, met Vikasherus als kaprun en Vohostehussa als karbulijn. 48. Het twintigste dodenrijk is als de deur der haaien en hun hart, en tot volledig herstel der haaien en leeuwen. Haar naam is Migistehuska, met Viksehesmut als kaprun en Ahasnekos als karbulijn. 49. En zo zult gij dan de heilige woorden oplezen bij het openen van de deuren der haaien. En gij zult dan aldus spreken : Zo spreekt de Heere Heere van de legerscharen der haaien : Gaat dan in tot vrede, laat liefde hier regeren, en laat de wet aldus zijn, gebonden door haaienkoorden tot hun eeuwig welzijn. 50. Laat geen wet over ons regeren die niet door de Heere opgetekend is. Laten zij allen vergaan in de haaienvuren en haaienmeren, al die wetten die de Heere niet dienen. Opent dan nu de haaienpoorten, en laten wij ingaan, tot eeuwig herstel van hen die tot de diepste dodenrijken zijn gegaan. 51. Hun harten zullen aanwezig zijn om recht te spreken op de hoge tronen der haaien. Ja, zij dan die tot het lange zijn gegaan, zij hebben de sleutels der haaien, en zij zullen regeren om te komen van lengte tot lengte, om tot het langste in te gaan. 52. Ja, zij zijn de draden des Heeren, en zij hebben de spoelen overwonnen. Zij hebben de doornen van het tweede in hun vlees gedragen, ja, lange doornen waren dezen, en nu zijn zij tot het langere ingegaan. 53.Zalig zijn zij van het langere, en hun stem zal regeren als de stem der haaien. Hen die tot de dove haai gekomen zijn. Ziet hier, uw ark. Amen Metensia Eminius. Zij die de tranen van Esmeralda dragen zijn over u. 54.Wij sluiten de haaiendeuren achter ons, opdat de haaienoren zullen regeren. Het eenentwintigste dodenrijk der tijgers is als de maag der haaien en hun troon, en haar naam is Mehastehas, met Vitehatas als kaprun en Bizoutesses als karbulijn. 55. Het tweeentwintigste dodenrijk is Nikehehastus, met Diakus als kaprun en Hettebihesses als karbulijn. Het drieentwintigste dodenrijk is Nuhustus, met Sohorstehus als kabrun en Belehistas als karbulijn. 56. Het vierentwintigste dodenrijk is tot herstel der raven, en zij is Vlohottehinnehus met als kaprun Dehestehas en als karbulijn Vlihittistus. Het vijfentwintigste dodenrijk is tot herstel der hemelse vliegen, en ziet, zij zijn zwart. 57. En haar naam is Mahistus, met als kaprun Datesses en als karbulijn Vihismahannas. Het zessentwintigste dodenrijk is Diheldehus, met als kaprun Dihellehatus en als karbulijn Vlihellakahunan. En deze is tot herstel der rode vliegen des hemels. 58. En zo heeft degene die het zevenentwintigste dodenrijk der tijgers heeft betreden de tijgerkrachten van het stuitje opgewekt en aangewakkerd. En zijn ruggegraat zal zijn als ijzer. En hij zal macht hebben over vele dodenrijken als hij die op de top der trappen staat.

Verdere dodenrijken der tijgers

59. En het achtentwintigste dodenrijk der tijgers is Dehunka, en zij geeft geboorte aan de schorpioenen en is hen tot herstel. De kaprun hier is Mahista en de karbulijn Tihitehanna. En het negenentwintigste dodenrijk is Kotehessa, met Fahatehim als kaprun en Fihittehesses als karbulijn. 60. Het dertigste dodenrijk is Kokwontes, met Tehelstehista als kaprun en Kwokehasmehul als karbulijn. Het eenendertigste dodenrijk is Kwistehassen met Kwittehettan als kaprun en Dadehastonja als karbulijn. Debbekwel is het tweeendertigste dodenrijk waar de dronkaarden zijn, en de kaprun is Dahisto en de karbulijn is Dihestellefit. 61. Radahustuhus is het drieendertigste dodenrijk met Vokehontus als kaprun en Dadagminkeho als karbulijn. Flistehestellest is het vierendertigste dodenrijk met Vohottelhan als kaprun en Dedestehan als karbulijn. 62. Vatahestittelesses is het vijfendertigste dodenrijk, met Futehellistehussan als kaprun en Vohottefuhan als karbulijn. Vroheimedansehis is het zessendertigste dodenrijk met Frottehantestehin als kaprun en Vrirandehatesses als karbulijn. En zij zijn tot herstel der vele vissen in zee. 63. Uragmehostehos is het zevenendertigste dodenrijk, met Kapetahelses als kaprun en Vahitmehassenis als karbulijn. Dragmahottesom is het achtendertigste dodenrijk met Vahottemos als kaprun en Vahakstis als karbulijn. 64. En zij zijn tot het herstel der hemelse draken en de kruiden. Uritmahossenohos is het negenendertigste dodenrijk met Istehoskus als kaprun en Irhessennus als karbulijn. 65. Zalig zij hen die dit dodenrijk bereikt hebben, want zij dragen de staf der krokodillen. Zij zijn aangekomen tot de grote dieptes van het tweede Materos. Zij dan die het veertigste dodenrijk van de tijgers hebben bereikt hebben de keel geopend en hebben macht over de leeuwen. 66. Zij is dan Mahurratus de Grote, voor wie leeuwen vrezen, met Vihestatehusa als kaprun en Vihartehus als karbulijn. Ozehet is dan het eenenveertigste dodenrijk der tijgers, en zij is als de sluitster van hekken. 67. Haar kaprun is Vihantus en haar karbulijn is Dihadeltus, en zij heeft toegang tot de geheimenissen van de Emelis Shatau. 68. Dihasmul is dan het tweeenveertigste dodenrijk, met Dihastulehas als kaprun en Dihestatehes als karbulijn. Diaminnehesses is dan het drieenveertigste dodenrijk met Stahikstehins als kaprun en Stahokselot als karbulijn. 69. Mirkehestistehin is dan het vierenveertigste dodenrijk met Vahasmehikkas als kaprun en Dedehasvanus als karbulijn. Jojontus is dan het vijfenveertigste dodenrijk met Mehiktehus als kaprun en Dadehistehisses als karbulijn. 70. Majakehont is dan het zessenveertigste dodenrijk der tijgers, tot herstel der honden en konijnen. Bihistemehus is de kaprun en Vihesmahaltasses is de karbulijn. Vihitsemis is het zevenenveertigste dodenrijk met Kiabulehantes als kaprun en Pihestussulus als karbulijn. 71. Katahistehus is het achtenveertigste dodenrijk der tijgers met Mihahistus als kaprun en Dadaktehestassesses als karbulijn. Vitahont is het negenenveertigste dodenrijk der tijgers met Mohekuhum als kaprun en Tahisminnusses als karbulijn. 72. Vahiktestehanneton is het vijftigste dodenrijk der tijgers met Nihestehinnekin als kaprun en Vihinnehistesses als karbulijn. Nikutehon is het eenenvijftigste dodenrijk, als herstel der hemelse zonnen, met Vihantuhus als kaprun en Davikseniasess als karbulijn. 73. Viontatehus is het tweeenvijftigste dodenrijk als herstel der herten. Tifahustuhus is de kaprun en Mehselinnenstihin is de karbulijn. Tihikbessanesses is het drieenvijftigste dodenrijk en Vihantelunnehustehes is de kaprun en Mortehuntannehusses is de karbulijn. 74. Tahikbiafilehistehes is het het vierenvijftigste dodenrijk met Diahul als kaprun en Diahiksefinehessekusses als karbulijn. En zij hebben toegang tot de geheimenissen van Zetdonia. Konoberet is het vijfenvijftigste dodenrijk met Biantefilles als kaprun en Diaktasesses als Karbulijn. 75. Ortranbot is het zessenvijftigste dodenrijk met Miantulehustehes als kaprun en Dadaksehanekesseses als karbulijn. 76. Rohanbott is het zevenenvijftigste dodenrijk der tijgers met Mistebuhustehussesses als kaprun en Hanakdehessesses als karbulijn. Zij die hier gekomen zijn dragen de kandelaren des hemels.

2.

Dodenrijken van Regenboogtijgers

1. En zo zijn dan de tijgers des Heeren : Darta Bahahn, die het zwaard van de witte chocolade draagt, en zij is als een sterrenhemel als de verre voorvaderen van Saturnus. 2. En zo is dan Surdatekun de tijger van het zachte tot binnen de poorten van de Johan waar zij troont, en zij troont daar voor eeuwig. 3. En Odokom, de harige, die hen gebracht heeft tot de rivieren van Kabbernal. 4. En Kabbernal dan is de aars der geboorte, als de Geest uitgaande van het altaar. En zo zijn dan de regenboogtijgers de volgelingen van de heilige zebra des Heeren, en zij zullen regeren tot in eeuwigheid. 5. En hun namen zijn dan : Drop, de Raadselaar, Hamhan, Hukones, Riemdok, Rogtomeles, Iresch, Miktdalsch, Mirot, Odehim, Valklor, Darmschal, Pah, Irmiratan, Luzefeksch, Ometon, Wilhelksch, Miran, Vahksch, Toloksecha, Immehentesch, Vohatan, de zwarte herder, Vahan, Ukon, Ranuhan, Villedetessa, Hopsch, en zij zijn aangesteld over legers van zeventigduizend. 6. En zo is dan Rahak de heer der zwarte tijgers, en de naam van het eerste dodenrijk der regenboogtijgers, met Dildescha als kaprun en Virtessesa als karbulijn. 7. En zo is dan Rahimna het tweede dodenrijk der regenboogtijgers, met Irschwin als kaprun en Diandascha als karbulijn. En Vihitmatos is het derde dodenrijk met Vlatoschas als kaprun en Dihotmedussescha als karbulijn. 8. En Virtahoscha is het vierde dodenrijk met Omnetol als kaprun en Ormehennescha als karbulijn. En Nanak is het vijfde dodenrijk met Manatosch als kaprun en Bihanzaschelle als karbulijn. 9. En Abjatar is het zesde dodenrijk met Munehellisch als kaprun en Deatelleschas als karbulijn. En Fornjator is het zevende dodenrijk met Iabsis als kaprun en Dedemiateschasse als karbulijn. 10. En Viktomen is het achtste dodenrijk met Kiatabesch als kabrun en Diamanter als karbulijn. En Votehosch is het negende dodenrijk met Diabsescha als kaprun en Dodemehoter als karbulijn. 11. En Toschamentes is het tiende dodenrijk met Mihotmehante als kaprun en Vihotma als karbulijn. En Totemischates is het elfde dodenrijk met Mihontahout als kaprun en Dihaketesses als karbulijn. En Vihotesch is het twaalfde dodenrijk met Diakonscher als kaprun en Aschmedafusches als karbulijn. 12. En zij brengen dan voort de brandende vruchten. 13. Dischematosch is het dertiende dodenrijk met Faunesch als kaprun en Fitaschas als karbulijn. En zij geven geboorte aan cobra's en aan de geheimen der woestijnen. 14. Zo is dan Emeheusch het veertiende dodenrijk dat de geheimen der stekelen draagt. En Mihitmis is de kaprun en Datehatmissches is de karbulijn. En zij laten de vruchten bruisen. 15. En Emschahusepusch is het vijftiende dodenrijk met Mianter als kaprun en Diamin als karbulijn. En zij geven geboorte aan de rode tijgers die over de Emelis Shatau heersen. En Emikpehentus is het zestiende dodenrijk als voortbrenger van de blauwe leeuwen en de octopus, met Vihantosches als kaprun en Bashantin als karbulijn. 16. En Emria is het zeventiende dodenrijk met Fuhastes als kaprun en Fihomil als karbulijn. En Emria is dan als de maag der regenboogtijgers en de koning van de Emelis Shatau, en ziet dan hij is keizer van een rijk dat uitstrekt tot aan de randen van Kaplahun, en ziet, zij dan zijn de voorwerpen der heilige graven. 17. En zij is als de droge kap over het hart der heilige poeders en het springend zand.

Verdere dodenrijken der Regenboogtijgers

18. En het achtiende dodenrijk der regenboogtijgers is Mehetmas, en hij is de leider der rode tijgers en zijn woorden zijn als de stekelen der aarde, voortbrengende de vogels van het rode. En zijn ogen zijn als het gezuiverde zeerood, en hij is als de rode tijgerhaai. 19. En de kaprun is Mihatmehassehan en de karbulijn is Sprasikschatehasch. En Mehetmas is als de rode vogel in al zijn macht en kracht. En zij dan die door het rode vuur gegrepen zijn, zullen rijkelijk toegang hebben tot de Emelis Shatau tot aan de Matadok. 20. Ja, tot de vijfde nachtwake zullen zij komen, tot de rode draken op het strand der tijden. En hier zullen eb en vloed elkaar snel afwisselen. En het negentiende dodenrijk is als de voortbrenger en de baarmoeder der witte haaien. 21. Ja, snel zullen zij elkaar opvolgen, en haar naam is Dazanta. En de kaprun is Mochteton, en de karbulijn Aspascheziksch. En het twintigste dodenrijk is Dizomptia, en Echneraschon is de kaprun en Echihastesch de karbulijn. 22. En het eenentwintigste dodenrijk is Smuhoketteschamscha, als de voortbrenger der uilen en de zeespinnen. Ja, zeeuilen brengt hij voort, vanuit het hart der zee, en vele vissen. En zij zullen komen tot de rode stad, tot de muizenheuvel en de muizenkijker. 23. En dit rood is zo vaak gezuiverd dat het spiegelend rood is geworden, en het heeft zich gehecht aan het blauwe. En Duhoketesscha is de kaprun en Vihokdehesschesche is de karbulijn. 24. Doktor is het tweeentwintigste dodenrijk dat rijkt tot aan de Matadok, met Bihaster als kaprun en Olbeholschatiksch als karbulijn. Baphastasche is het drieentwintigste dodenrijk met Muhuhaster als kaprun en Behelschlahik als karbulijn. Koberhinolschkats is het vierentwintigste dodenrijk en het hol der reuzen. 25. En zij is de weg tot het grote Gods, de Michaseinen. En deze weg is als de wildernis, leidende tot Acha en de dodenrijken der bizons. En Bihikstelseha is de kaprun en Bihokteholkasch is de karbulijn. En zij heersen over de zeeen rondom de Emelis Shatau. 26. Kaferkatschi is het vijfentwintigste dodenrijk met Kotterkosch als kaprun en Afericksch als karbulijn, en zij heersen over de wildernissen rondom de Emelis Shatau. 27. Baferumschka is het zessentwintigste dodenrijk met Mialter als kaprun en Okseholseschamse als karbulijn. Vionta is het zeventwintigste dodenrijk met Valkatersch als kaprun en Afhanianschas als karbulijn. 28. Hiafanter is het achtentwintigste dodenrijk met Kolthaniansch als kaprun en Dihafendiheschiksch als karbulijn. Hiofferhontaschausch is het negentwintigste dodenrijk met Hikschanel als kaprun en Diaferhantesch als karbulijn.

3.

De Dodenrijken der Konijnentijgers

1. En het eerste dodenrijk der konijnentijgers is als de maag der elven. Ja, grote roofelven zullen in de laatste dagen opstaan, en zij zullen komen vanuit dit gat. En haar naam is Esmehehel en de kaprun is Totehesmis en de karbulijn is Satehesmis. En de andere karbulijn van dit dodenrijk is Fluhomehelisse. En Satehesmis is dan de witte karbulijn en Fluhomehelisse is dan de paars rode karbulijn. 2. En het tweede dodenrijk is Fontehirisse, en de kaprun is Dehemesto en de karbulijn is Papanter. De tweede karbulijn is Fihotsma en de derde karbulijn is Pahater. De vierde karbulijn is Pakonsehestat en de vijfde karbulijn is Spraakouts 3. En het derde dodenrijk is als de drager der Kaplahunnen, en als de voeten van het maanlicht. En zij heeft drie benen, één van karbulijnen, één van kaprunnen en één van kaplahunnen. 4. En haar naam is Diazhanascha, met Oxschtel als kaprun, Efescha als tweede kaprun en Dihandemisxsch als karbulijn, en Tottehokmusch als tweede karbulijn. Ramahandt is dan de derde karbulijn. 5. Het vierde dodenrijk is als de poorten van Lapondria, en haar naam is Akshischantehantiksch, met Okopschokelo als kaprun, Dibehennekscha als tweede kaprun en Dokbehontesch als derde kaprun. 6. Emokschau is het vijfde dodenrijk met Patehantis als kaprun en Dikhelkeschel als tweede kaprun. 7. Optaukelunsch is het zesde dodenrijk met Diataur als kaprun en Dihokschebau als tweede kaprun. 8. Tikhantehestes is het zevende dodenrijk en Tikhantescha is de kaprun en Dafikhestehas is de tweede kaprun. 9. Ormont is het achtste dodenrijk met Cofihontir als kaprun en Dihakschelle is tweede kaprun. 10. Avahiksch is het negende dodenrijk met Clatkihankir als kaprun en Clatkihantir als tweede kaprun. 11. Avahiks de Tweede is het tiende dodenrijk met Alktahiksehiksch als kaprun en Heukehokthisch als tweede kaprun. Dormhant is de derde kaprun, en Avahikschel is de vierde kaprun. 12. Avahiks de Derde is het elfde dodenrijk. Zij dan is de bouwer der honden. En haar wegen volgen tot aan de hondenhaag. 13. Drimmeskhout is het twaalfde dodenrijk, en de weg tot Jom. Zij is de schepster der zonnen, en volgt hen in hun banen. 14. Drimmeskhout de Tweede is het dertiende dodenrijk, en Drimmeskhout de Derde is het veertiende dodenrijk. Zij heeft dan grote macht over de zee en over eb en vloed, als het gezicht van de maan en de koningin van de oranje saturnus.

4.

De Rode Tijgers

1. Drommeheskehout is het eerste dodenrijk der rode tijgers, en zij heeft grote macht over de kaprunen, de karbulijnen en de kaplahunnen. Ja, zij kent de stiften van de oranje saturnus, en zij kent hun kragen en randen. 2. En de rode tijgers gaan dan van dodenrijk tot dodenrijk, en niets is voor hen verborgen. Ja, zij zijn als de ondergrondse treinen en hun gangen. En de webben der dodenrijken zijn dan als de zenuwen der rode tijgers. En zij maken hun dieren met de schatten van Materos. Ja, vele dodenrijken kent Materos, en gij zijt tot de dodenrijken van Surdatekun gekomen. 3. Ja, hij dan is de koning van het zachte Gods, de Johan. Ja, hij berijdt de Johan, tot in de diepste dodenrijken van het zachte. En ja, zij zullen de vliezen der aarde en der hemelen herstellen, en zij zullen tot de honing komen. Ja, tot driemaal toe. 4. Ja, en zij zal zijn als het slikken der aarde en der dagen, en als het geribbelde gehemelte. 5. Door vele dodenrijken van het zachte, wordt er gegeten door de hemelen, om u te leiden tot het geribbelde. 6. En het tweede dodenrijk der rode tijgers is dan Sahertin, en zij is als het eerste station van Narzia, het hete Gods. En het derde dodenrijk is Stertes, en zij brengt de volgelingen van de zebra en het geribbelde tot de schatten van Narzia. Ja, zij is als de adem der treinen. 7. En het vierde dodenrijk is Samantis, en zij is als het verloren gegane deel van Torhan, het lange Gods. 8. En zij herbergt dan alle dodenrijken van het lange Gods, tot aan Matadok. 9. En haar eigen deel reikt tot aan het Kabbernal, de berg Gods. Haar eigen lengtes zullen de rivieren van Kabbernal beroeren, en haar manschappen zullen de heilige profeten aldaar beroeren, opdat er zuivering onder hen wordt aangebracht. 10. Ja, zij zal heilige profeten leiden tot onder het gele, zelfs tot aan het spiegelende gele, en zij zullen haar aanhangen, en de geheimenissen des Heeren en van de Oranje Saturnus zien. 11. Ja, zij zal hen leiden tot de sterren van de witte chocolade, de sterrenhemel Gods, en zij zullen haar luid vereren zonder dat iemand zegt het is afgoderij. 12. Ja, zij zal Torhan herstellen, het lange Gods, en zij zal koningen daartoe aanwijzen. Zij zal de geslachten der cobra's oprichten en zij zal de Gezegende zijn, en het vuur Gods. 13. Ja, over Narzia en Torhan regeert zij, tot aan het Materos, en zij zoekt zelf haar koningen uit. 14. Ja, zij zullen zijn, de langen Gods, en haar gezandten. 15. En haar stem zal zijn als het bewegen van ondergrondse treinen. In Kabbernal zullen de wijzen haar vinden. 16. En zij zullen zeggen : Wij zijn gekomen tot de berg Gods, waar wij de schatten der aarde als heilige ringen hebben gevonden. Ja, en ziet, deze ringen waren als slangen, uitgezonden om de lichamen der heiligen te herstellen en te verheerlijken. 17. En in Kabbernal zal die dagen een grote poort geopend zijn, en deze zal genoemd worden de poort der mezen. 18. En dan zal Kabbernal zijn tot een stad der vogels, en tot een eeuwigheid in alle eeuwigheden. En zo zal dan zijn het herstel van Kabbernal, waartoe ook Abdal en Maasdo zijn uitgezonden. En dan zullen de wereldschepen opgesteld worden.

5.

De Wereldschepen

1. En Abdal zal een ezelskind voortbrengen genaamd Adaka, en zij zal groot worden voor de Heere. En zij zal de heidenen hoeden met een zwarte staf en met een hand van as, en zij zal een geslacht voortbrengen veelvoudiger dan de zandkorrels der aarde, en zij zal hen leiden tot de zee. 2. En Adaka zal worden tot een wereldschip, en in haar zal grote behoudenis zijn. Ja, zij zal de sterren des hemels vertragen, en antwoord geven op vele vragen. 3. En zij zal vissers voortbrengen als vissers van de doden en de dodenrijken, en vele kaplahunnen van oudsher zullen opgevist worden, en zij zullen gebracht worden tot de Oranje Saturnus en haar tempelen. 4. En Adaka zal worden tot een tijger en een uil, en zij zal behoren tot het leger der uxlons, de uilentijgers. 5. En zij zal de Oranje Saturnus tot haar plaats leiden, en zij zal haar volk leiden tot de duisternissen van Narzia door de poorten van Acha, het Altaar des Heeren. 6. En door Abdal, Maasdo en Kabbernal zal zij het tweede wereldschip scheppen, en dit zal hen leiden tot de dodenrijken van stilte, en haar naam zal zijn Trideria. En zij zal herstellen Metensia en de Karazuur, en geboorte geven aan het derde wereldschip genaamd Biskidde, de spinnentijger, en zij zal de Oranje Saturnus herstellen op haar plaats. 7. En zij zal geboorte geven aan het vierde wereldschip, de paardentijger. En zij zal steigeren om de kusten van de Emelis Shatau en Kabbernal te herbouwen, en zij zal zijn als het bloesem der wateren, en genoemd worden de redder der nachtvlinders, hen van de nachtliederen. 8. En als iemand klaagt zal zij een vis toewerpen die niet gegeten kan worden, maar die leidt tot in alle eeuwigheden. En deze vis zal een ieder leiden tot zijn of haar plaats. 9. En zij zal zijn als de vis van dag en nacht die elkaar snel afwisselen. 10. Ja, onder Saturnus werd dan de dag een nacht, maar onder de Oranje Saturnus vliegen de dagen snel. Ja, als de golven ribbelen zij voort.

De paardentijgers

11. En het eerste dodenrijk van de paardentijgers is dan Mezenna, en het eerste hellenrijk is Diadenna, en haar kaplehun is Maakzamid. 12. En het tweede dodenrijk is dan Behelslachsesse, en het tweede hellenrijk is Diachsmillesses, en haar kaplehun is Miadt. 13. En haar Elsefic is Diantippsef, als de stervende. Gij doet er dan goed aan te weten hoeveel Elsefics gij nodig hebt op de Oranje Saturn. Zij zijn dan als de witte kappen. 14. En het derde dodenrijk is dan Bihorkemon en het derde hellenrijk Fjortenesses, met Milklham als haar kaplehun en Ditsher als haar Elsefic. En het vierde dodenrijk is dan Stehinetess en het vierde hellenrijk Bahsdharentoch met Mianderhon als kaplehun en Stikhesseton als Elsefic. 15. En het vijfde dodenrijk is Stahin en het vijfde hellenrijk is Dihonbiel, met Klahebash als kaplehun en Dorkhetasches als Elsefic. 16. Verzamelt dan uw Elsefics om in te kunnen gaan tot de dieptes, de dodenrijken en de hellenrijken van de Oranje Saturnus. 17. Laat u dan niet bang maken voor hellen, want zij zijn de vuren om u te zuiveren. En alleen door de hellenrijken kunt gij reiken tot de vingers van Narzia en haar dieptes. 18. En het zesde hellenrijk is Fihantenastis, met Conerehan als kaplehun en Kokerok als Elsefic. En Fihantenastis is dan de koningin van de Oranje Saturnus in al haar macht. 19. En het zevende hellenrijk is Stehis, met Kalhahan als kaplehun en Dilsasch als Elsefic. 20. En het achtste hellenrijk is Forkschansis, met Bikschmalen als kaplehun en Torbakschelm als Elsefic. 21. En het negende hellenrijk is Kireschlasch met Orkfuller als kaplehun en Olklamsch als Elsefic. 22. En het tiende hellenrijk is Kirkehasch met Artehesch als kaplehun en Irkhelsch als Elsefic. 23. En het elfde hellenrijk is Kongales met Idefelsch als kaplehun, Dirhesch als tweede kaplehun, Felhanehesch als derde kaplehun, Firjatek als vierde kaplehun en Darikheschen als Elsefic. 24. En het twaalfde hellenrijk is Konjavics met Genjaksch als kaplehun en Grithuzaschinne als eerste Elsefic, Dojonter als tweede Elsefic, en Darbahisch als derde Elsefic. 25. En het dertiende hellenrijk is Muhustaschappel met Ginehurstel als kaplehun en Grithuzaschinne de Tweede als eerste Elsefic, Dojonter de Tweede als tweede Elsefic, Darbahisch de Tweede als derde Elsefic en Klahaschalleschinne als vierde Elsefic. De vijfde Elsefic zal dan altijd Klapmusche zijn.

Hellenrijken der rode tijgers

26. En dit zijn dan de hellenrijken der rode tijgers : Het eerste hellenrijk is Vialvik, en zij brengt de vleermuizen voort en de hoge tonen des hemels. Zij is dan de wever van het roze en dat wat onder het roze is, tot aan het spiegelende roze en het grijze. 27. De kaplehun is Kobalski, en de tweede kaplehun is Beriabehan, de derde kaplehun is Totihotski, de vierde Fruhanskidaklaton. De vijfde kaplehun zal dan altijd Daklaton heten. Het tweede hellenrijk is Daschesehips. 28. En hier zijn de Tartaren rijkelijk te vinden, zij, als sieraden van het kruis van Maser, als de sieraden van de armoe, en als de gelakte en lederen flessen van Saturnus, waarin de geesten slapen en dronken zijn. Zij zijn dan het purper, aan de dronkenschap gelijk geworden. 29. En zo zijn er vele purperen voor het aangezicht des Heeren, hen met de lichtpaarse gezichten. En zo vloeien vele Tartaren en Purperen hiervandaan. De eerste tartaar van Daschesehips is dan Itmabur, als de wurger van kruizen en kaprunnen, ja als een wurgslang uitgezonden. 30. En de tweede tartaar is Maraasiasch die de bloedvaten des kruizes vernauwd en Spricht heeft omgekeerd. Ja, hij knijpt dan zenuwen af, en brengt heiligen tot dronkenschap. Tot een heilige exorcist is hij. De derde tartaar is Maritslehan, en hij trekt de kruizen tot de dieptes om hen daar te verslinden. 31. Ja, hij is de jager van het gezuiverde rode om de heiligen bij te staan. En hij is het dan die redt uit de hellen en de angsten verzacht en wegneemt, als een ware tartaar des Heeren, die vluchtelingen leidt tot de dronkenschappen en de lusten der Armoe. 32. En de vierde Tartaar is Jupitosch, de vijfde Schihikserdmahashelt, de zesde Pranuschamelhisch, de zevende Immetahakschildahish, de achtste Ranoschlufursch, de negende Marikschahijnschlikse, de tiende Pronotterjonsch, en de elfde is altijd Danahiksch. 33. De eerste purper is Mehezuart, de tweede Janischapenirschik, de derde Japischanduart, de vierde Ejunipscho, de vijfde Klastobahout, de zesde Enehipsmahan, de zevende Janischout, de achtste Jochuartenensch, de negende Beluenschamelepscha, de tiende Bijontenuako, en de elfde is altijd Bonuenterhart. De twaalfde is altijd Spakeienblau, en de dertiende is altijd Monuentehisch. 34. De veertiende is altijd Kalmenischobuartescha, en de vijftiende altijd Flikschituenteartes. De zestiende is altijd Scheventuartesnatsch en de zeventiende is altijd Pronenschuterakascha. De achtiende is altijd Buldahinstepsch en de negentiende is altijd Biazeptahasch. De twintigste dan is altijd Noruenteminne en de eenentwintigste altijd Pakentuarteschan. 35. Het derde hellenrijk der rode tijgers is Blazekhelteschel en het vierde hellenrijk is Daniktol. Het vijfde hellenrijk is dan Braziksnakoltiskzet, en het zesde hellenrijk is Blazintahart. Het zevende hellenrijk is dan Klostehul en het achtste hellenrijk is Danziptauschaps. 36. Het negende hellenrijk is dan Klausbihenka, en dit rijk komt tot aan de randen van Torhan, het lange Gods en Spricht.

Hellenrijken der tijgers

37. En dit zijn dan de hellenrijken der tijgers door het land Narzia : Konihoksta is het eerste hellenrijk, met Piatersch als tartaar en Pithelmsch als purper. Rikstovtsk is het tweede hellenrijk met Diantater als tartaar en Marikshelmt als purper. Darmaviksj is het derde hellenrijk met Asehistijatov als tartaar en Duoprof als purper. Damikstahelt is het vierde hellenrijk met Kajunktorsch als tartaar en Demejiksto als purper. 38. Estitsiatel is het eerste gedeelte van het vijfde hellenrijk met Diatuov als purper. Miandertia is het tweede gedeelte van het vijfde hellenrijk met Fremiatiov als tartaar en Fremshelt als purper, en zij is als de geboorteplaats van vele slangen. Demiksio is het zesde hellenrijk met Diontahessescha als tartaar en Demioksehoschanos als purper. 39. Kohontales is het zevende hellenrijk met Diagbiel als tartaar en Desheptia als purper. Haaksontuvus is het achtste hellenrijk met Itlaheksches als tartaar en Jehikshengetet als purper. Bursplahot is het negende hellenrijk met Esentijelle als tartaar en Fliksahot als purper. En de tartaren zijn als nieuwe zenuwstelsels voor de pelgrims van Narzia, het hete Gods, en de purpers stromen er doorheen. 40. En het is als het ontwaken en opstaan in het Nieuwe Kabbernal.

Surdatekuntijgers

41. En zo zijn er vele Surdatekuntijgers in het blauwe zachte des Heeren, en zij hebben dan vele dodenrijken en hellenrijken die daarin doordringen : En hun eerste dodenrijk is Kwahibbus, en hun eerste hellenrijk is Dahiter. De tartaar is Mekshernt, en de purper is Vahkshir. 42. Het tweede dodenrijk is Kwahonta en het tweede hellenrijk Fanihipster, met Mizahart als tartaar en Mehilkstahet als purper. Het derde dodenrijk is Kwonostehelschik en het derde hellenrijk is Kwihanterschosch met Fihaksenuatonsch als tartaar en Onoschosch als purper. Het vierde dodenrijk is Kwihinterschu en het vierde hellenrijk is Kwihip, met Fihaktesenusa als tartaar en Brihakskiheschip als purper. 43. Ixnahotsch is het vijfde dodenrijk en Stornatosch is het vijfde hellenrijk met Ornatov als tartaar en Kwisupstraschehipsch als purper. Bihopsoheim is het zesde dodenrijk en Stranopski is het zesde hellenrijk, met Fiheltanihiksch als tartaar en Klapschiheinschasesse als purper. Kwendalemesch is het zevende dodenrijk en Darkwakse het zevende hellenrijk met Toxiotiel als tartaar en Bihekschahipschk als purper. 44. Bandahout is het achtste dodenrijk en Rindahikschk het achtste hellenrijk met Piaternaschas als tartaar en Bionterhout als purper.

6.

De Drakentijgers

1. Bekleed met tartaren zijn zij, vol van Gods Glorie. Zij kennen de liederen om dodenrijken en hellenrijken te openen en te sluiten, vol van de Magie des Heeren, en van de Oranje Saturnus. 2. Ja, rijkelijk vloeit het purper door hen heen, vanuit het zachte Gods, al haar dodenrijken openende, om tot de veren te komen om weg te vliegen op het hemelpaard. 3. Ondergrondse netwerken van tijgertreinen, zij horen het in de verte grommen en ruisen. Opgestegen zijn zij in hun eigen verstand, de drakenkoningen. 4. Zij voeren nog steeds ondergrondse oorlogen onder het geruis der zeeen. 5. Hun dodenrijken zijn onmetelijk, en zij zijn de boodschappers van lang vervlogen tijden, sprekende vanuit de diepste dieptes van de dodenrijken van het grote Sarhah. 6. Zij dragen de ringen van Michaseinen om hun vingers en in hun lichamen, waar het vuur doorheen wordt gespoten. 7. Zij dan zijn de drakentijgers, en zij volgen hun koningen. 8. En het eerste dodenrijk is Muhuskus, het tweede dodenrijk Fahantahal, het derde dodenrijk Spahantahal, en het vierde Vahkal, het vijfde Merentez, en het zesde Obaakhal. Het zevende Flantoris en het achtste Vahakmentis. Het negende Flakulschets en het tiende Mazinterik. 9. Het elfde is Mizentehil en het twaalfde Kohontehil. Het dertiende dan is Ohupschel. Kwakbahok is het eerste hellenrijk, met Viantes als tartaar en Epschout als purper. Kwiksantes is het tweede hellenrijk met Diabanter als tartaar en Twikhanter als purper. Prohonnetes is het derde hellenrijk met Katerbout als tartaar en Hachnoses als purper. 10. Hokkebon is het vierde hellenrijk met Klinkerbot als tartaar en Hogerbout als purper. En waar het tartaar zich samentrekt stroomt het Narziapurper naarbinnen. Dit dan is in het vijfde hellenrijk genaamd Horsensponze, met Viksianzen als tartaar en Birhahuan als purper. 11. Hispa is het zesde hellenrijk met Mollentoreksia als tartaar en Apschahel als purper. Moksuhortes is het zevende hellenrijk met Kalzebout als tartaar en Hospesches als purper. Zalig zij hen die deze rijken zijn binnengegaan. Drahiksbehet is dan altijd de vijfde karbulijn in elk drakentijgerdodenrijk en hellenrijk. 12. Darkasha is altijd de vijfde kaprun in elk drakentijgerdodenrijk en hellenrijk, en Diafikschehit is altijd de zesde kaplehun in elk drakentijgerdodenrijk en hellenrijk. Spihak is altijd de zesde elsefic in elk drakentijgerdodenrijk en hellenrijk.

De rijken der zwarte drakentijgers

13. In de dodenrijken, hellenrijken en hemelrijken der zwarte drakentijgers is Kwikhelt altijd de eerste karbulijn, Miktahin altijd de tweede, Mokshart altijd de derde en Finhanteschinne altijd de vierde, Filakehart altijd de vijfde en Mopschothelv altijd de zesde, Fiksahelv altijd de zevende, Murthiantisklipf altijd de achtste en Isachschahak altijd de negende. Puchhart is altijd de eerste kaprun en Taakhalt altijd de tweede, Bromhars altijd de derde, Fanenstein altijd de vierde. 14. Derdehiksla is altijd de eerste kaplehun en Tihoksla altijd de tweede, Retneis altijd de derde. Onaham is altijd de eerste Elsefic, Kizaham altijd de tweede, Lazahuk altijd de derde. Kirnahas is altijd de eerste tartaar en Romohams altijd de tweede. Ramahaks is altijd de derde tartaar, Finahams de vierde en Rahaphel de vijfde, Inahus de zesde, Fotajel de zevende en Skunaho is achtste, Nirkeniships de negende en Tonnehaps de tiende. 15. Punehops is de eerste purper, Pejehups de tweede, Rigahart de derde, Vakahelmsehip de vierde, Virkjatonehips de vijfde en Andratupsehiks de zesde, Megnjatonehips de zevende, Fitjanehelsehips de achtste en Fagnotontehikstevun de negende, Fikjahel de tiende. En zo is dan het zwarte drakentijger domein los van de andere domeinen, en zij beheerst het open en dichttrekken der spieren. Zij kennen dan de uiteinden en de punten van Narzia en Zetdonia. 16. Alles dan is zwart, maar als het rekt dan ontstaat het witte en het grijze om alle kleuren te weven. Ziet gij dan niet dat er een blind kind achter het spinnenwiel en de weverspoel zit ? Deze dan is de zwarte drakentijgerkoning. Met zijn gezicht zo wit, zo wit, maar de rest is zwart. Gij doet er goed aan de grijze lappen te bekijken, te bevoelen, en terug te gaan tot waar het vandaan komt.17. Kasbahaskus is dan het eerste nachtlatijn, Muskanos de tweede. Griezemoen is dan de derde en Fanatousk de vierde, en zij zijn als vier oude vrouwen in het zwart, wevende de tijden. En als bakkers en wevers staan zij daar, als karmozijnen, veranderende in nachtlatijnen, als vogelklokken zijn zij, hun vleugelen spreiden zij, om schepselen weg te leiden. Ja, als drakenuren zijn zij, de grote netten om grote vissen mee te vangen.18. En de Griezemoen is als de zwarte libra, als het clownsgezicht met daaronder de draaiende gaten waardoor wij kunnen dwalen, ja, als de tijgertunnels en de draaiorgels, om de zwarte vleermuis te ontmoeten als in een draaiende spiegelmolen. En uit zijn mond komen de draden die wij achterlieten, klaar om door de ringen van vuur te gaan. En Fanatousk is als het groene oog en de groene steen, met al haar kleuren en geuren, en als zij spreekt is zij als de muizentong, als het feest met al haar kleppen. 19. En Muskanos is als de zwarte saturnus in al haar macht, brakende de nieuwe dag en het nieuwe uur, met haren als de zilveren golven, veranderende in de doodstrijd. Ja, alle oorlogen staan op haar tablet. En Kasbahaskus is als de mus en de merel, die haar dame op de kerktoren heeft gezet, het grote Mezedium, en nu wacht zij om in de rivier te duiken, om te veranderen in een vis. Want de vissenstaart zal haar de sleutel geven. 20. En zo zijn er dan onder de hemelen vier drakenuren gegeven als de vier seizoenen van de aarde. En zij zijn allen op weg, over vurige brokaten, om de visserslatijnen van het rode te ontmoeten, de rode tijgerdraken op de dure stranden. Dit dan zijn de stranden van de Emelis Shatau en de vernieuwde steden des Heeren. Ja, tot de vijfde nachtwake zullen zij gaan.

7.

1. En dit zijn dan de dodenrijken der tijgerberen. Het eerste dodenrijk is Septesse, het tweede Fakhant, het derde Smraakstir. Het eerste hellenrijk is Fatoun, het tweede Hennenst en het derde Cofikein. De karmozijn van het eerste is Flamette, van het tweede Miorksch en van het derde Spatamen. 2. Het vierde dodenrijk is dan Manteras, het vijfde Holschlewart, het zesde Kaipensta en het zevende Toriontich. Het vierde hellenrijk is Kapenprouw, het vijfde is Heliontes, het zesde is Ledio en het zevende Ortal. De vierde karmozijn is Hunullips, de vijfde is Florkjog, de zesde Katonelip en de zevende Karzachstaue. 3. Het achtste dodenrijk is Fliontmelle, het negende is Saktirhart, het tiende Daakswelle en het elfde Lefenstrou. Het achtste hellenrijk is Mizihontes, het negende Karzachstoende, het tiende Herrup, het elfde Manschou. De achtste karmozijn is Mulletta, de negende Mjunletta, de tiende Orchjettel, de elfde Zahnenstrant. 4. Korgjong is het twaalfde dodenrijk, Orizont de dertiende, Spaaksblicht de veertiende en Ariantales de vijftiende. Rezepschou de zestiende, Manikschou de zeventiende, Manikschou de Tweede de achtiende en Manikschou de Derde de negentiende. Manikschou de Vierde de twintigste, Manikschou de Vijfde de eenentwintigste en Manikschou de Zesde de tweeentwintigste. 5. Hetmezanges is het twaalfde hellenrijk, Hetmezanges de Tweede is het dertiende hellenrijk, en Hetmezanges de Derde is de veertiende, Hetmezanges de Vierde is de vijftiende en Hetmezanges de Vijfde is de zestiende. Hetmezanges de Zesde is de zeventiende en Hetmezanges de Zevende is de achttiende. Hetmezanges de Achtste is de negentiende en Hetmezanges de Negende is de twintigste. 6. Hetmezanges de Tiende is de eenentwintigste en Dakzwalziging is de tweeentwintigste. De twaalfde karmozijn is Dijumetik, de dertiende Kwaabstik, de veertiende Kwachtensprou, de vijftiende Onberchensch, de zestiende Kwaabsherg, de zeventiende Spahkehang, de achtiende Kwobehanschetou, de negentiende Kwabehanschitrichse, de twintigste Zwahkenstrau, en de eenentwintigste Zwahkenlang, de tweeentwintigste Zwahnstrau.

8.

De Beer van Narzia

1. De hitte zit me op de hielen, een beer zit mij achterna, één op grote wielen, komende vanuit Narzia. Dit zijn hoge golven, vanuit berenstad heeft hij een plaats verworven. Deze hittes zijn groot, deze zeeen van vuur, zijn zij hoger dan de karazuur ? 2. Metensia, redt mij. Alleen mijn penseel kan mij redden. In welke taal moeten wij spreken. Zij zullen alles breken. Er is hoog vuur in dit uur, de berenstem klinkt, vanuit het heiligdom Gods. De hitte zit me op de hielen, het vuur stijgt en komt als klotsende lava op me af. 3.Ik kan alleen schrijven, anders wordt het m'n graf. Nog nooit eerder is er zo'n hitte gekomen, ik moet nu snel mijn penseel laten stromen. Ja, mijn enige zwaard is zij, als de beer op me af zal komen. 4.Ik zal moeten strijden in het Pniel, worstelende met God, die Beer is.

Berenrijken

5. En dit dan zijn de berendodenrijken : De eerste is Beherzin, met Viantrau als hellenrijk en Vaatmis als karbulijn. De tweede is Roksdal, met Vintiau als hellenrijk en Katakis als karbulijn. De derde is Hotmir, met Vindriamen als hellenrijk en Vottomis als karbulijn. De vierde is Hehenkescha, met Kjatanburch als hellenrijk en Vatian als karbulijn. Vinnehiskis is de vijfde, met Votian als hellenrijk en Kwotangischisch als karbulijn. 6. De zesde is Mahithosch met Kiandaber als hellenrijk en Votalmis als karbulijn. Kwiabotter is de zevende met Manisticht als hellenrijk en Koliandburch als karbulijn. Viottemisches is de achtste met Votentia als hellenrijk en Kwahabanter als karbulijn. Nerchjabter is de negende met Oxdraifurt als hellenrijk en Kwiabanter als karbulijn. 7. En Pianhout is vanaf dan het dodenrijk, het tiende dodenrijk, tellende vanaf de eerste Pianhout, en sommigen zeggen dat de dodenrijken eigenlijk pas daar beginnen. En zo zijn er dan honderden, zo niet duizenden Pianhouten. En Swahmahelsch is vanaf dan het hellenrijk, en Kwigmanesch vanaf dan de karbulijn.

De fluit

8. En ik smeekte tot God om mij te vertellen wat er dan met de beren was, daar de hitte zo groot was als ik nog nooit had gevoeld, en zo bedreigend. En ik zag een beer die was als een bever en daarna als een cobra, en hij was als een rat des hemels. En ik hoorde een schreeuw. 9. En de Heere toonde mij een laken waarop een kleine man zat. En hij had een fluit in zijn handen, en bracht het naar z'n mond om erop te spelen. En de Heere keek vooruit, en in de verte kwam er een groep beren aanrennen, en zij renden richting de kleine man. 10. En de man begon te spelen, en de beren werden rustig. Maar na een tijdje stopte de man met spelen, daar hij moe geworden was, en de beren vielen hem aan. En de Heere sprak : Zo zult gij ook het volk moeten temmen, en ik zal u de liederen daartoe geven. En ik zag de beren komen tot een groep mensenkinderen, en zij namen bezit van hun zielen. 11. Want ziet, de mensenkinderen werden dan geschapen voor de beren. En er was niemand die de beren tegen kon houden, want hun hitte was groot. En de Heere gaf mij een stuk brood, en zo kon ik de beren verder temmen. En zij dan gingen overal waar het stuk brood was, maar zij konden van het brood niet eten, daar het eeuwig was.12. En er was appelwijn door het broodmeel heengemengd, en de beren kwamen telkens weer achter deze geur aan. En de lucht was bedrukt, en de hitte liep op, maar ik was als achter glas en de hitte kon mij niet raken. 13. En het glas begon te groeien en begon de beren verder weg te drijven. Maar weer kwam er hoge druk tegen het glas, en de hitte begon op te lopen tegen het glas tot ongekende hoogtes, en zij vonden een gat boven het glas, waardoor zij heen konden klimmen, en het was alsof kokend water op mij viel. 14. En de Heere gaf mij een schep waarmee ik een gat in de grond groef. En de ruimte binnen het glas liep vol, en aldus was het geweten des Heeren. En er stond een boom die gemaakt was van de voeten der mensenkinderen, en het werd de boom gegeven een mond te hebben, en die mond was genaamd De Wet. En deze mond sprak van grote dingen, en groeide terwijl het grote woorden uitsprak. 15. En het werd de boom gegeven een oog te hebben en dit oog heette Het Recht, en zij begon te veranderen in een zwaard. En de Heere sprak : Eet dan niet van de vruchten van deze boom. 16. En ik vroeg me af waarom er niet van gegeten mocht worden. En de Heere sprak : Weest dan niet snel om de wet te grijpen en weest niet snel om het recht te hanteren, want er is een weg die dieper leidt. En de Heere leidde mij tot diep onder de grond, tot een grot waarin beren opgesloten waren. 17. En in die grot stond weer een boom gemaakt van voeten, maar ook was zij gemaakt van konijnenhoofden. En toen ik dit zag kon ik voor geruime tijd niet spreken. En het werd de boom net als de eerste boom gegeven een mond te hebben, en die mond heette De Stilte. 18. En ook werd de boom een oog gegeven, genaamd De Duisternis. En zo was dan de tweede boom, als voortbrengende voedsel van konijnen. En de Heere sprak : Eet. En toen ik ervan at begon de boom ook in mij te groeien. En toen sprak de Heer : Ga nu terug tot de eerste boom. En ik liep weer tot boven de grond, terwijl de beren mij volgden. 19. En toen ik daar aankwam begon de boom weg te smelten. En het laatste deel van die boom steeg op totdat het het gat boven het glas had bedekt. En weer kwam er een intense hitte binnen het glas, maar ditmaal slokte de tweede boom dit op, en begon erg koud te worden. En weer moest ik eten van de boom, en ik werd kouder. 20. En aldus was de konijnenboom als de berenfluit. En zij was als de karmozijn en de wever tussen Narzia en Zetdonia. En zij dan was als de fluit des Geestes. En zij bracht voort de allerhoogste tonen die ik ooit had gehoord, en de allerlaagste tonen.

De tranenboom

21. En de Heere leidde mij tot een berenboom genaamd Brimmadim, en zij droeg de hoge tonen des heeren. En zij was als het sieraad van Mezedium, terwijl zij het sieraad Abdal Maasdo Kabbernal tot de Heere bracht. En haar werd een mond gegeven genaamd Traagheid en een oog genaamd Naaktheid. 22. En uit haar voort kwamen roze draden die geleken op voetzolen en de heilige tepelen des heeren. En ik kwam tot de boom en weende voor vijfendertig dagen. 23. En na die vijfendertig dagen leidde de Heere mij tot een tijgerboom, en zij was genaamd Sansamen, en zij droeg de luide en de lage tonen des heeren, en ook haar werd een mond gegeven, genaamd Doofheid, en een oog genaamd Blindheid, en aldus was de verschijning des Heeren. 24. En zij bracht het sieraad Sartarus Akra Zoekra voor de voeten des Heeren, en deze voeten begonnen te schijnen als de zon. En de Heere sprak : Ziet dan, de heilige traan is vleesgeworden. 25. En deze traan kwam van onder het roze, en zij was als de staart van een vis. En zij weende dan, zeggende : Wie kan de karmozijnen besturen, want zij zijn als wilden en als schapen zonder herder. 26. En geen van de tartaren was kundig genoeg om hen te besturen, en ook de Heere weende. En er kwam een konijn voor het aangezicht des Heeren, en ziet, hij was gekleed als een beer en een clown. 27. En Hij nam de vleesgeworden traan, die als de staart van een vis was, en hij nam haar tot een vissenboom. En zodra de vissenboom begon te wenen werden de karmozijnen rustig. En alzo was het dan een tranenboom, en zij bracht tranenbrood voort om hen rustig te maken. 28. En haar werd een mond gegeven genaamd Rust en een oog genaamd Wildheid, en de boom werd zeer wild, terwijl de karmozijnen steeds rustiger werden. En aldus werd zij dan de koningin der karmozijnen.

De slangenboom

29. En het konijn nam de tranenboom als een staf in zijn hand, en leidde er velen mee tot rust. En de Heere wachtte totdat al Zijn Tranen vleesgeworden waren, en Zijn bloeddruppels. 30. En een luid gegil steeg op tot de hemel. En dit dan waren de dagen waarop het gillen des heeren vlees werd, en dit was als het komen van de slangen tot de aarde. 31. En de Heere gaf het sieraad Sartarus Akra Zoekra aan Sarsia van Renok, en Abdal Maasdo Kabbernal werd gegeven aan Metensia tot Sieraad, en zij werd tot een stad van bevers, vossen en de ratten des hemels. En ook Metensia werd tot een sieraad, waar ze zo lang op had gewacht, tezamen met Eminius en Matas. 32. En zo werd Metensia Eminius Matas tot het sieraad van de Esmeralda. En het geween des heeren werd vlees en was als een slang, en bracht kou tot de aarde om velen te verslinden en te wurgen. 33. Ja, de wurgslang des heeren was opgestaan, en zij gleed tot een boom genaamd de slangenboom. En de slangenboom werd groot op de aarde, en verhief zich zelfs tegen de tranenboom, want vele tranen dan waren onzuiver. 34. En aan de boom werd een mond gegeven genaamd Angst, en zij weende luid, en gilde. En haar werd een oog gegeven genaamd Woede, en zij begon luid te schreeuwen. En de boom begon te schudden en haar vruchten vielen op de aarde. 35. En het konijn kwam tot de slangenboom om het als een staf in zijn hand te nemen, maar de slangenboom viel hem aan, en ook een schaap met haar lam werd door de slangenboom aangevallen. 36. En zo ging de spreuk 'waar de slang het lam slaat' in vervulling. En er was geween voor zeventig dagen. 37. En na die zeventig dagen werd Mura Izu Brannan tot een sieraad des Heeren, en zo kwam Izu eindelijk tot rust, waar het zo lang op had gewacht.

De Grote Witte Oorlog

38. En de Heere sprak : Zuivert dan de tranen voor mijn aangezicht. En er kwam een oorlog genaamd de grote witte oorlog, en zij duurde honderdvijf dagen die tot honderdvijf dagjaren werden. En de Heere sprak : Nu dan zijn de grote tijden van het jaar gekomen, en de grote traan. 39. En de haaien des hemels vonden rust in de grote traan. En zo ook de walvissen des hemels, en andere grote vissen des Heeren. En de Heere zag dat het goed was. En aan het einde van de grote witte oorlog stond er een spinnenboom op een berg. 40. En achter die boom, achter één van de grote boomstronken was een deur die liep tot onder het witte, en zie, het was daar als de witte chocolade en haar sterren. En de sterren begonnen nieuwe letters voort te brengen als het alfabet des heeren, en deze letters begonnen vlees te worden. 41. En de Heere nam de talen der aarde en zuiverde hen in een bak genaamd Solt, en deze bak was wit. En de Heere begon de spraak der aarde te verwarren, en begon zijn alfabet te tonen, en zijn taal. En ook begon de heere de verborgen geslachten te tonen, en de sterren van de witte chocolade vielen op de aarde. 42. En ziet, deze vallen waren heilig. En de heere nam het mannelijke en vrouwelijke en bracht hen in de bak genaamd Solt om het te verwarren en te zuiveren, en het was alsof er een spiegel brak, en vanuit een witte spiegel kwamen lichtpaarse wezens, die zo lang opgesloten hadden gezeten onder het oosten der aarde. 43. En het oosten der aarde was als een witte vlieg en een paarse vlieg, en zij werden verslonden door een paarse spin, en zij droeg de sterren van de witte chocolade op haar rug. En vele van deze sterren waren lichtpaars. 44. En de paarse spin begon de boeken der aarde te verslinden, en de sterren van de witte chocolade brachten nieuwe boeken. En de boom der angsten begon op de aarde te groeien, en zij die niet van de vruchten dezer boom aten smolten weg door de vuurballen van Narzia. 45. En Zetdonia begon groot te worden op de aarde, en zij die van de vruchten der angsten hadden gegeten hadden rijkelijk toegang tot haar. En ziet, zij was als een ijsbeer en als een walrus, ja, als geleken op een witte haai. 46. En de Heere zag toe op de aarde, en zag dat het goed was. En zij die angsten hadden konden elkaar vinden, en zij brachten elkaar tot de wereldschepen, en tot het grote Metensia. 47. En ook de boom der bitterheden begon op de aarde te groeien.

De sterrenhemel van de Witte Chocolade

48. En de sterrenhemel van de witte chocolade had vier districten, genaamd Sepanda, Eklaf, Benglaham en Khelb. 49. En Sepanda dan had de volgende sterren : Khnum, Zkum, Zkuhm, Mum, Mehk, Mehn, Zhmum, Zhmen die de oranje hoed is, Zkun die de oranje kamer is, Zkuk, Zehm die de blauwe hoed is, Ehem die de paarse hoed is, Mena, Zkem, Zkehm die de groene hoed is, Memn de bruine hoed, Muhmn, Khem, Khmen, Kmen, Khner, Khun, Khnun, Khnum de Tweede, Kzem, Knem, Kmem. En zij waren als de spiegels des Heeren.

Ova en Nomusa

50. En de Heere toonde de dodenrijken in de bomen, en ziet, zij waren als de dieren. En de Heere toonde mij het tweede wereldschip genaamd Trideria, en het was als een kano in een groene rivier, en een man genaamd Ova zat daar in, en hij was als de prins der eiken. 51. En hij kende alle ringen der bomen en hun dodenrijken, en elke dag maakte hij de reis door de dodenrijken, totdat Trideria tot een klok en een sieraad was geworden, ja, tot een toren des heeren. En de Heere toonde de hellenrijken in de bergen, en ziet, zij waren als de dieren. 52. En mij werd het eerste wereldschip getoond genaamd Adaka, en zij dan was als de brug der doden, en als een ezel. En een man genaamd Nomusa zat op haar, en hij was de prins der zwarte bergen. 53. En vele kleuren kwamen uit hem voort, en elke dag maakte hij een tocht door de hellenrijken, totdat Adaka tot een klok en een sieraad was geworden, ja, tot een toren des Heeren.

De Taal des Heeren

54. En de Heere sprak : Zalig hen die tot het land der vermoeiden zijn gekomen. En de Heere nam de konijnenboom en plantte het in het land der vermoeiden waar het begon te groeien. En de Heere sprak : Zij dan die tot hier gekomen zijn worden voor veel dingen bespaard. 55. En de geest der slavernij kon hen niet raken. En de Heere nam het grote Mezedium van de toren van virgo en plaatste het op de konijnenboom tot een toren. En alle bomen bogen voor de konijnenboom die tot een toren was geworden. 56. En de Heere sprak weer : Nu zullen de karsuiken tot duizendvoudig herstel komen, en dit zal hen tot duizendvoudige trots zijn, en Hij sprak over de mussen van Metensia. En vele volkeren kwamen tot de voet der konijnenboom vanwege het licht, en dit licht was zacht. 57. En de boom begon te schudden en haar vruchten vielen ter aarde. En Metensia sprak : In veel pijn worden dan grote dingen gezaaid, en tot grote dingen wordt er gezaaid. 58.En zij scheen als het Grote Metensia. En het grote boek der aarde werd in de taal des heeren vertaald, en ziet haar kracht was niet meer, en zij verbleekte voor het aangezicht des heeren. 59. En aldus bracht zij het Tweede Boek des Heeren voort en het Tweede Woord, en ziet, het was geschreven in de taal des heeren. En aldus werden de volkeren onderwezen in de taal des heeren, en er werden nieuwe boeken geschreven. 60. En het derde wereldschip genaamd Biskidde leidde hen tot de slaaprijken, en zij vonden grote rust. En de Biezefic begon haar te berijden, en zij werd tot een sieraad des heeren en tot een toren. 61. En zo waren de silofijnen als de slaap en het gesmolten zilver, en de sidakijnen waren als de slapers en als de gesmolten bruisende vruchten. En zij werden groot voor de ogen des Heeren. Ja, en van hen is de zilveren maan en de zilverster gemaakt. 62. Zullen zij dan niet allen smelten voor het aangezicht des Heeren Ja de Heere vormt hen en kneedt hen.

Behoudenis door de Konijnenboom

63. En allen die de konijnenboom aanroepen zullen behouden worden, als de toorn van Narzia tot de aarde zal komen. Maar velen zullen zeggen : Heere, Heere, terwijl de Heere hen niet kent. Want zij hebben de armoede vergeten die tot zaligheid leidt. 64. Hoe moeilijk zal het dan zijn voor een rijke om het koninkrijk der hemelen binnen te gaan.

Khnum

65. En het konijn kwam tot het vierde wereldschip en voer met haar door de zwijmrijken, en zij waren als de dromen des hemels. En ook zij werd tot een sieraad en tot een toren, en zij was vol van de tartaren en purpers des heeren. 66. En de vier wereldschepen die als torens waren geworden waren als grote takken der konijnenboom, en zij werd als de staf van het Grote Metensia. En ziet dan, zij was als het witte kruis. 67. En zij was als het kruis der konijnen. En zo was dan het Khnum des Heeren, als een letter van witte chocolade.

9.

Berenrijken

1. En dit zijn dan de slaaprijken der beren : Iontes is het eerste slaaprijk, Vikjakdar de tweede, Luniosis de derde, Akjatar de vierde, Onjadobor de vijfde, Onktdiaptir de zesde, en zij is als het berenmedicijn. 2. En de eerste silofijn is Malujobur, de tweede Horiontes, de derde Swakjanel, de vierde IJtstrout, de vijfde Hontaris en de zesde Abjoutaar. 3. De eerste sidakijn is dan Irbehit, de tweede Orleander, de derde Otlabir, de vierde Ortrahben, de vijfde Antjout, die als het berenkruid is, en de zesde is Lalouber die als de rode berensirene is, en als de machtige schuilplaats des Heeren. 4. En het eerste zwijmrijk der beren is Koktlip, wat als het medicijn der slangen is. Het tweede zwijmrijk is Maleristo, het derde Abjontor, het vierde Reptdalip, het vijfde Ontjabtar, het zesde Kasmalen.

Konijnenrijken

5. En dit zijn dan de slaaprijken der konijnen : Iontes de Tweede is het eerste slaaprijk, Iontes de Derde is het tweede, Iontes de Vierde is het derde, Iontes de Vijfde is het vierde, Iontes de Zesde is het vijfde en Iontes de Zevende is het zesde. 6. En Iontes de Tweede is als het medicijn der haaien. Ioptis is de eerste silofijn, Abjatis de tweede, Hiron de derde, Hiranahout de vierde, Hiranahout de Tweede is de vijfde en Hiranahout de Derde is de zesde. 7. En zo is Onktdiaptir de Tweede de eerste sidakijn en het konijnenmedicijn. Onktdiaptir de Derde is de tweede sidakijn, en Onktdiaptir de Vierde is de derde sidakijn. Lalouber de Tweede is de vierde sidakijn en de konijnensirene. 8. Lalouber de Derde is de vijfde sidakijn en de haaiensirene, en Lalouber de Vierde is de zesde sidakijn. 9. En het eerste zwijmrijk der konijnen is Lalouber de Vijfde, het tweede is Lalouber de Zesde, het derde is Lalouber de Zevende, die het hondenmedicijn is, het vierde is Lalouber de Achtste, het vijfde is Lalouber de Negende die de hondensirene is, en het zesde is Lalouber de Tiende die de hondenkroon is.

Ravenrijken

10. En dit zijn de slaaprijken der raven : Eksel, die het eerste is, Miksel is het tweede, Miksel de Tweede is het derde, Miksel de Derde is het vierde, en Miksel de Vierde is het vijfde. 11. Michokt is het eerste waakrijk, Dichthok is het tweede waakrijk, Hisoptes het derde waakrijk, Vioktes het vierde, Disandersept is het vijfde, Lazersankt is het zesde. 12. Martahisse is het zevende waakrijk der raven en Marsassehenksch is het achtste. 13. Marottenhasch is het negende en Tuurmiangijg is het tiende. Tuurmiangijg de Tweede is het elfde. Tuurmiangijg de Derde is het twaalfde. 14. Tuurmiangijg de Vierde is het dertiende, en Tuurmiangijg de Vijfde is het veertiende. 15. Miriak is het vijftiende, en het dropmedicijn. 16. Dikdal is het zestiende, Mozal het tweede deel van het zestiende en Ariabsis het zeventiende, Klontaster het achtiende, Vixiantisch het negentiende en het ravenmedicijn van Venus. 17. Vixiantisch de Tweede is het twintigste en het meermedicijn. 18. Vixiantisch de Derde is het eenentwintigste en de helm der beren. 19. Vixiantisch de Vierde is het tweeentwintigste en het roze meermedicijn van Venus. 20. Vixiantisch de Vijfde is het drieentwintigste en de helm der raven. 21. Een tachel is een wake en een dumel is een waker. 22. Zo is dan de eerste tachel der raven Lalouber de Elfde, de tweede is Lalouber de Twaalfde, de derde is Lalouber de Dertiende, de vierde is Lalouber de Veertiende, de vijfde is Lalouber de Vijftiende, de zesde is Lalouber de Zestiende en zij is de helm der haaien. 23. De zevende is Lalouber de Zeventiende, de achtste is Lalouber de Achttiende, de negende is Lalouber de Negentiende, de tiende is Lalouber de Twintigste, de elfde is Lalouber de Eentwintigste, de twaalfde is Lalouber de Tweeentwintigste, de dertiende is Lalouber de Drieentwintigste, de veertiende is Lalouber de Vierentwintigste, de vijftiende is Lalouber de Vijfentwintigste, de zestiende is Lalouber de Zessentwintigste, de zeventiende is Lalouber de Zevenentwintigste, de achttiende is Lalouber de Achtentwintigste, de negentiende is Lalouber de Negenentwintigste, de twintigste is Lalouber de Dertigste, de eenentwintigste is Lalouber de Eenendertigste, de tweeentwintigste is Lalouber de Tweeendertigste en de drieentwintigste is Lalouber de Drieendertigste. 24. De eerste Dumel der raven is Miksian, de tweede is Ramshian, de derde is Ramshian de Tweede, de vierde is Ramshian de Derde, de vijfde is Ramshian de Vierde, de zesde is Ramshian de Vijfde, de zevende is Lalouber de Vierendertigste, die de blauwe berensirene is. 25. De achtste is Lalouber de Vijfendertigste die als het oranje haaienalarm is. 26. De negende is Lalouber de Zessendertigste die als het blauwe haaienalarm is. 27. De tiende is Lalouber de Zevenendertigste die als het roze konijnenalarm is. 28. De elfde is Lalouber de Achtendertigste die als het witte haaienalarm is. 29. De twaalfde is Lalouber de Negenendertigste die als het oranje konijnenalarm is. 30. De dertiende is Lalouber de Veertigste die als het groene konijnenalarm is. 31. De veertiende is Lalouber de Eenenveertigste die als het groene haaienalarm is. 32. De vijftiende is Lalouber de Tweeenveertigste die als het groene berentijgeralarm is. 33. De zestiende is Lalouber de Drieenveertigste die als het oranje berentijgeralarm is. 34. De zeventiende is Lalouber de Vierenveertigste die als het blauwe berentijgeralarm is. 35. De achtiende is Lalouber de Vijfenveertigste die als het gele berentijgeralarm is. 36. De negentiende is Lalouber de Zessenveertigste die als het gele paardentijgeralarm is. 37. De twintigste is Lalouber de Zevenenveertigste die als het groene paardentijgeralarm is. 38. De eenentwintigste is Lalouber de Achtenveertigste die als het oranje paardentijgeralarm is. 39. De tweeentwintigste is Lalouber de Negenenveertigste die als het blauwe paardentijgeralarm is. 40. De drieentwintigste is Lalouber de Vijftigste die als het roze paardentijgeralarm is.
41. En dit zijn dan de waakrijken der konijnen : Mikhelschlaft is het eerste, Mikhelschlaft de Tweede is het tweede, Mikhelschlaft de Derde is het derde. 42. Onktdiaptir de Vijfde is het vierde, en Onktdiaptir de Zesde is het vijfde. 43. Onktdiaptir de Zevende is het zesde en Onktdiaptir de Achtste is het zevende. 44. Iontes de Achtste is het achtste, en Iontes de Negende is het negende. 44. Iontes de Tiende is het tiende. 45. Iontes de Elfde is het elfde. 46. Iontes de Twaalfde is het twaalfde, en Iontes de Dertiende is het dertiende. 47. Iontes de Veertiende is het veertiende. 48. Iontes de Vijftiende is het vijftiende. 49. Iontes de Zestiende is het zestiende. 50. Iontes de Zeventiende is het zeventiende. 51. Iontes de Achttiende is het achttiende. 52. Iontes de Negentiende is het negentiende. 53. Iontes de Twintigste is het twintigste. 54. Iontes de Eenentwintigste is het eenentwintigste. 55. Iontes de Tweeentwintigste is het tweeentwintigste. 56. Iontes de Drieentwintigste is het drieentwintigste. 57. Iontes de Vierentwintigste is het vierentwintigste. 58. Iontes de Vijfentwintigste is het vijfentwintigste, en Iontes de Zessentwintigste is het zessentwintigste. 59. Iontes de Zevenentwintigste is het zevenentwintigste en Iontes de Achtentwintigste is het achtentwintigste. 60. Iontes de Negenentwintigste is het negenentwintigste, en Iontes de Dertigste is het dertigste. 61. Iontes de Eenendertigste is het eenendertigste. 62. De eerste tachel is Mikhelschlaft de Vierde. 63. De tweede is Mikhelschlaft de Vijfde. 64. De derde is Mikhelschlaft de Zesde. 65. De vierde is Iontes de Tweeendertigste. 66. De vijfde is Iontes de Drieendertigste. 67. De zesde is Iontes de Vierendertigste, en zij is als de oranje haaienhelm. 68. De eerste dumel is Iontes de Vijfendertigste, de tweede dumel is Iontes de Zessendertigste.
69. En dit zijn dan de waakrijken der tijgers : Harahum is het eerste, Grikselet de tweede, Nahulim de derde, Hapjasis de vierde, Habjatar de vijfde, Sontrau de zesde, Hapjasis de Tweede is de zevende. 70. De eerste tachel is Habjalen, de tweede Hurnir, de derde Hapsis, de vierde Vanjatir, de vijfde Vanjatis. 71. De eerste dumel is Mokochel, de tweede Janhout, de derde Varinhis, de vierde Franjouken, de vijfde Franjoukessen, de zesde Fanjoutmahis. 72. De zevende is Fanjoutmahis de Tweede. 73. De achtste Fanjoutmahis de Derde. 74. De negende is Fanjoutmahis de Vierde. 75. De tiende is Fanjoutmahis de Vijfde. 76. De elfde is Fanjoutmahis de Zesde. 77. De twaalfde is Fanjoutmahis de Zevende. 78. De dertiende is Fanjoutmahis de Achtste. 79. De veertiende is Fanjoutmahis de Negende, en de vijftiende is Fanjoutmahis de Tiende. 80. En zo dan hebben de tijgers vele dumels.

De Nieuwe Openbaring V

1.

Verdwenen en nu verborgen

1. Door dag en dauw, ik mis je, ik hoop je te zien, gauw. Groet je moeder van mij, ik mis haar ook, als ze een steek laat vallen, laat haar denken aan mij. 2. Door dag en dauw, wandel ik door de bossen hier, om steeds even rond te kijken, naar vogels met boodschappen van jou. 3. Ik durf geen afgelegen huisjes binnen te gaan, bang om teveel van jouw glimpen op te vangen, en dan weer te huilen als een kind, herinner je nog de tijden dat ik je heb bemint. 4. Ik voel mij nu als steen, 't is goed zo, dat ontken ik niet. Ik mis iets, ik weet alleen niet wat. Het heeft wel met jou te maken. 5. De vensters van de huizen hier, ze staren mij aan, ze zeggen niets. 6. Om de donder dat jij weet dat ik hier ben. Het is niet de laatste keer geweest. Ik weet dat je naar mij tuurt. 7. Ik weet dan niet waar je bent, maar ik voel je aanwezigheid. Het is een warmte die mij snijdt, ach, daar druipt weer bloed uit mijn vinger. 8. Heb ik je per ongeluk aangeraakt, of loop ik soms te dromen. Gek, 't is echt alsof je nog hier bent, maar je bent al jaren dood. 9. 'K zal het nooit vergeten die dag, jij en ik, in die boot. Ik las je daar gedichten voor, je verborg je gezicht achter de randen van je hoed. 'K kon zelfs je glimlach niet zien, en ineens viel je dan uit de boot. Een dier van de rivier had z'n kop vertoond. 10. Kun je me nog eens uitleggen, hoe het allemaal is gegaan. Je was ineens weg, ik zag zelfs geen bellen, verdwenen met het dier. 11. Waar ben je nu, ben je wel echt dood. Hoe kan het dat ik denk dat je nog hier bent. Of heeft God je opgenomen. 12. Hier moet dan ergens je moeder wonen, misschien ben je wel hier. 'T is zo diep in het bos, wel eng zeg. 13. Moeder, kan ik haar hier ergens vinden. Of weet je ook niet waar ze is. Ik mis haar, ik beminde haar. Ik mis haar, sinds die dag op de rivier. 14. Diep in het bos, daar gebeurde het, alsof het woud haar had genomen. 15. Moeder, kijk nou niet zo zuur, je maakt me bang, waar is ze terechtgekomen. 16. Je hebt nog kleding voor haar gemaakt. Komt ze dan nog steeds hier, toe vertel het me. 17. Die avond, 'k zal het nooit vergeten, toe, moeder vertel het me, waar is ze nu ? 18. Je hebt ook nog voor haar gekookt, een tweede bord staat op de tafel. 19. Of is dat bordje dan voor mij, en ook die kleding, ik weet het niet meer. 20. Toe, moeder, zeg wat, of heb je je verstand verloren. Of komt vader vanavond laat nog thuis. 21. Ik weet het niet meer, wat is dit voor een zwaar kruis. 22. Moeder waarom bent u zo stil, denkt u ook nog zo vaak aan haar.

2.

Daar waar het altijd stil is

1. Als u een steek laat vallen, denk ook aan mij. Of komen ze mij soms ook halen. 2. Ach, misschien zie ik haar dan wel. Moeder u kijkt niet tevree. Ik hoef toch niet voor ze open te doen. U zult mij niet verliezen, dat beloof ik u moeder. Ik blijf wel hier. 3. Komt vader nou nog thuis vanavond, en wat doen al die kleren hier. Ik zie hier ook een bordje staan, of is dat voor mij, ik weet het niet meer. 4. Komen ze nou wel of niet, en krijgen we haar dan weer te zien. Of heeft vader haar soms meegenomen, en zien we haar wel terug in de zomer. 5. Moeder, de Karazuur, moeder, Metensia, hebben zij dit soms gedaan. Zijn zij hier soms geweest. Ik kan niet ademen, toe, zeg het me. 6. De vensters staren mij zo aan, ze zeggen niets, hier is het altijd stil, altijd stil is het hier. 7. Moeder, toe, zeg toch eens iets. Ik zal die dag nooit vergeten. Ach, laat me maar, ik leef toch al in een hel. Maak het maar niet erger. Laat de stilte maar alles verzachten. Ik hoop dat het zo niet erger wordt, of zullen ze komen om alles weer te verstoren. 8. De zon schijnt op de velden, het is Metensia, in haar wagen, zij bestuurt de roze verbinding tot ons heil. 9. Moeder, waarom zing je nou, en wat zijn al die tranen. Wie hebben je verlaten. Ik ben toch steeds nog hier, of heb je niks in de gaten. 10. Moeder, ben je soms doof of blind, moeder, je doet alsof ik er niet ben. Je staart naar Metensia, ben je alles dan vergeten. 11. Ze is van de roze verbinding, ik had het moeten weten. Zij leven dan langs alles heen, alsof alles anders is. 12. Moeder, neem mij op in de roze verbinding. Er is geen ander vuur om ons te veranderen. Misschien vinden we haar weer terug. Komt vader nog thuis vanavond, en de Karazuur. 13. Ze lopen buiten, als golven op het veld, golven van de zon. Ik durf niet meer te kijken. Het is alsof alles al is gebeurd, waar ben ik, of ben ik aan het dromen. 14. Neem mij mee, oh Karazuur, en verbindt mijn wonden, als die van mijn moeder.

3.

Metensia en de Karazuur

1. Moeder, die tranen zijn zo duur, kostbaarder dan goud, draaien ze mijn maag om. 2. Moeder, die lied'ren zijn zo zoet, als stille regen komen zij. Vader komt nog thuis vanavond, en de Karazuur. 3. Mijn lieve is er weer, met sieraden van de wind en de sneeuw, komt tot allen die haar beminne. 4. Liefde als een vuur, als de roze karazuur. Ik durf niet meer te kijken, vader komt vanavond nog thuis. Moeder staat voor 't venster. Zij staart me aan. 5. Kan ik nu alles vergeten, nu zij het licht heeft uitgedaan. 'T is bijna nacht, ik ga slapen, of is het al weer tijd om te ontwaken. 6. Metensia als de zon in schone velden. De Karazuur wacht stil, daar waar het altijd stil is. Vader komt gauw thuis, de regen valt al. 7. Ik hoor de deuren van de schuur. Nu zijn ze dicht, klaar voor de nacht. Metensia, zij staat op wacht. Haar dier heeft ons meegenomen. Ik heb het echt gezien. Of zijn dit gewoon vreemde dromen. Moeder, heb jij het ook gezien. Of is ze nog niet hier. Er staat een bord voor haar op tafel, en voor de Karazuur, het vlees van hen die haar haten. 8. God, wie lokken we nou. De bliksem slaat steeds in. Is het uw Geest of de nieuwe morgen, voedsel voor de Karazuur. 9. Gods engelen zijn daar, als landbouwers der hemelen. God wie lokken we nou. Welke planten schieten op uit de akker. 10. Ik laat dit huis maar eens weer los, mijn haren zijn wild, moeder, de krachtige beminning, de tempel in de honingraat. Wie staat op de loer. Wie lokt ons nu, in dit heilige uur. 11. Wie maakt woning in ons, en waar maken wij woning. 12. Of ben ik maar alleen, tussen de distels van het veld, zonder de kleur van een kroning, zonder huis, zonder woning, gegrepen door een dier. 13. Wie maakte mij, waarom ben ik hier. Waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe. 14. Ben ik wel wie ik denk ik ben, of ben ik iemand anders. De Karazuur komt naar mij toe, dan lopen dingen toch anders, en schijnen anders te zijn. 15. Kan ik mijn gedachten nog wel vertrouwen, ik leg ze stil in God.

4.

De Roze Verbinding na het kruis

1. Metensia, vriend van God, wat ik dan ook doe, het is mijn lot. Ik schilder uw paden, en de gevallen bladeren. De zon schijnt telkens ander licht. Ik grijp niet meer vast, ik laat alles maar los. 2. De momenten van een liefdesgedicht, van jou naar mij, is dit ons lot. 3. De melkselen die nu stromen, ons leidende naar al die vervlogen dromen. Weten we wel wat we missen. 'K zit zo vol haat en ik loop maar te gissen. 4. Wat ben ik kwijt, de melkselen brengen mij naar de diepe verborgen huizen van het bos. 5. Of wonen hier soms criminelen. De Karazuur met hun bevelen, daar waar alles altijd stil is. Wat drinken ze hier, er is hier zo'n gemis. 6. Ik wordt er bang van, van deze huisjes, een zwaar kruis is dit, in zo'n honger te sterven, zonder de momenten van een liefdesgedicht. 7. Dromen komen hier alleen bij vlagen. Wilde katten zijn hier, oh God wat doet dit zeer. De bliksem leidt mij tot hier altijd weer. 8. De blaad'ren vallen hier altijd van de bomen. God is het die de koningen hier kroont. 9. En Metensia die met de Karazuur hier troont, als de zon in een zacht veld. Moeder, als u weer een steek laat vallen, denk dan aan mij. In de Roze Verbinding, beleven wij, herkennen wij elkaar. Kennen wij elkaar. 10. Jij met je groene kap, je dochter met een rode. Kun jij ons dan verstaan hier, het huis, de deuren op een kier. De wind kan jou nu tonen, waarover ik zat te dromen. 11. Nee, jij hebt me nooit pijn gedaan. Jij hebt mij altijd de Karazuur gegeven, altijd een wachter in de nacht, tot viermaal toe. 12. Je hebt mij altijd naar Metensia gedreven. Jij met een groene kap, je dochter met een rode. 13. In de Roze Verbinding konden we elkaar verstaan, drinkende van de tepel van Metensia. De Karazuur liet de wijnen stromen, in 't heilige uur. 14. Je tranen zijn zo duur. Ze draaiden mijn hart en leden. 15. De raadselen des Heeren, door profeten gebracht, door hen met de kappen. Wij waren op dit uur bedacht, de werkers van de Karazuur, je glimlach is zo duur. Je ogen zo stijf dicht, door de zoetheid van dit liefdesgedicht. 16. Door de bliksem spreken wij.

5.

De Tranen van Metensia

1. En wanneer gij tot de Roze Verbinding zijt gekomen, dan zijn uw tranen tot sieraden, en gij zult door de tepelen des Heeren zien als door ramen. 2. Kent dan de zeven tranen van Metensia, want zij zijn als wachters over u aangesteld. 3. En zij komen van het sieraad en zullen wederkeren tot het sieraad. 4. En zij dan bergen de priesterlijke geslachten in zich. 5. En zij dan omgaven de Heere Christus toen Hij in de hof Getsemane was. 6. Gij bent dan genaderd tot de tempel van Metensia, waar de profetische altaren staan en die van de apostelen. 7. En zij dan die haar beminnen zullen gaan van voorhangsel tot voorhangsel, om haar tranen te aanschouwen. 8. En ziet zij zijn als de tranen van Rachel die weende te Rama omdat haar kinderen er niet meer waren. 9. En zo is dan de Geest Gods als een moeder, rouwende om haar kinderen. 10. En zij heeft troost gevonden bij Sarsia en bij grootmoederen. Ja, zij heeft gegeten van het bittere van Mura, en is gegaan tot de tuinen van Rietel. 11. En zij vond troost bij de mintstruik, de eucalyptus, de jasmijn en de vlier. 12. En zo zijn dan de tranen : Marcia, die als het brandende kruis is, omhuld door slangen, waar ook de Marcia-kruisjes vandaan kwamen, want zij leed om haar kind, terwijl haar handen gebonden waren. Morgennia, die als de bloedende morgen is, en de struik des Heeren. 13. Ageeh, die als de traan der uilen is. Sonia, de bloeiende morgen. Vonja, de getrouwe zuster en het bloeiende maanrood, die een geschenk van Sarsia was. 14. Daphne, die het morgenlicht draagt en de bloem des Heeren is. 15. Melissa, die de aanvoerster van de slangen des hemels is.

6.

Het kunstwerk des Heeren

1. En de tranen van Metensia zullen de attentaten voortbrengen. 2. En ziet, haar tranen zullen uitgestort worden op de aarde, in de dagen der Karazuur, en dan zal er redding zijn in de vier wereldschepen. 3. En zij zullen komen tot Abdal, Maasdo en Kabbernal. Legt dan uw sieraden af, en komt tot de sieraden des Heeren. 4. Gij weet dan dat er geen ander sieraad bestaat dan in het sieren van anderen. 5. Siert dan hen die de tranen van Metensia dragen, als zuivere attentaten. Ziet dan, de kunst des Heeren is list en wijsheid. 6. Laat uw kennis dan niet oppervlakkig zijn, want zij zullen wederom getrokken worden tot het eerste dat ten verderve vaart. 7. Laat dan het lijden u niet overkomen als iets vreemds, want de Heere installeert Zijn knechten. 8. Door vele tranen zult gij ingaan, en zalig zij die vele tranen dragen, want zij zullen vele ingangen en uitgangen vinden. 9. Ziet dan de ark van Metensia besprenkeld met tranen is haar vruchtbaarheid. En door vulkanen zal zij een nieuwe aarde scheppen. 10. En zij heeft dan een ark van tranen, leidende tot onder het roze, zo ook de roze verbinding reikt tot onder het roze, en daar zult gij grote geheimenissen zien. 11. Gij zult dan de paradoxen van Metensia kennen, en haar twee-koppigen. Want zonder hen zou er dan geen vruchtbaarheid wezen. 12. En zo is dan ook de roze verbinding, die als de tepel van Metensia is, vol van haar paradoxen, waarmee zij de aardbodem zuivert, en het heeft de aanblik van een gebroken spiegel, als een brandend edelsteen. 13. En zo is dan de roze verbinding als de ark van tranen en haar schoot, en ook gij kunt opnieuw geboren worden. 14. En elk schepsel is dan geprogrammeerd en zal gericht zijn op het doel dat zijn schepper in hem heeft geweven. 15. Verdoe uw tijd dan niet met ellenlange discussies, maar laat de roze verbinding alles transformeren in eigen plaatsen. 16. Ziet alle dingen bij elkaar dan als het kunstwerk des Heeren, staande op de Emelis Shatau als een geheime boodschap des Heeren, wachtende op vertaald te worden en getransformeerd. 17. Zo is dan de Emelis Shatau niks zonder de Roze Verbinding.

7.

Marcia

1. Gij bent dan door de gordijnen van Metensia gekomen tot haar tranen. 2. Ja, gij bent dan afgezonderd, gij die haar bemint. 3. En zo zijn haar tranen dan als warme vliezen om herstel te brengen. 4. Leert dan de golven van Metensia kennen, want gij zult spoedig op zee zijn. 5. Leert dan de golven van vuur te berijden, en verdraait haar woorden niet, opdat gij niet valle. 6. De Metensia zal dan als een vechtster zijn tegen hen die haar woorden verdraaien, maar in de Roze Verbinding zullen zij naar hun plaats gebracht worden. 7. Voor alles is er dan een plaats. En de heere weet waar elk ding vandaan komt en waar het naartoe gaat. Er zijn dan geen wegen, dan in de Roze Verbinding. 8. En zij is als de vruchtbaarheid en de vulkanen van Metensia. Ziet, gij staat dan op heilige grond. 9. Want alle dingen in de Heere zijn heilig, en worden geheiligd door Hem, om gebruikt te worden. 10. Wijkt dan af van de dingen die ten verderve gaan, want zij zijn door de Heere daartoe geschapen. Maar hangt aan die dingen die eeuwig zullen zijn in de Roze Verbinding. 11. En zo hebt gij dan een verlichte bron in Marcia, want zij zal met het probleem ook voor de oplossing zorgen. Allen dan die kinderen verloren hebben in de Heere en om de Zijnentwille, zij zullen hun kinderen terugvinden op de daartoe bestemde dag en het daartoe bestemde uur. 12. Brengt dan al uw tranen tot Marcia, want zij kan met u meevoelen, en zal u troost geven. 13. En Marcia is dan de brandende traan van Metensia om vele werken te heiligen, en zij zal hen die hun kinderen verloren hebben een nieuw lied geven, en hen leiden tot plaatsen van diepe geheimenissen en troost. 14. En gij zult zwemmen in de Marcia-traan, als in een meer van tijgertranen, en gij zult honger hebben en veel eten. 15. En door de tranen van Metensia zult gij komen tot haar gebrul. 16. En gij zult haar schreeuw omhullen, en haar troosten in haar gegil. En zij zal wakker worden, als de traan der mussen, als gewekt worden door Rumah.

8.

dat wat ze verboden

1. De muren van de konijn zijn warm, zijn brood is altijd warmer. Het woord van het konijn is zoet, zijn stilte altijd zoeter. Je ziet hun huizen en hun tuinen. Je ziet hun heggen en dat wat zij verboden. 2. De muren van de konijn zijn warm, hun wijnen altijd warmer. Hun reukwateren beter dan goud, hun stilte altijd zoeter dan de dag ervoor. 3. Zou je mij beschuldigen als ik niet binnen zou gaan. Zou je mij beschuldigen als ik dichtbij dat wat ze verboden zou komen. 4. Deze fles brengt me altijd dichtbij.

geest in de fles

5. Achter het plastic is een gezicht, achter het speelgoed een beest, achter het niks een hart dat spreekt. 6. Zonder woorden, zonder enige hoop. Kom met mij mee, maar raak me niet aan. Ik heb een wond die je niet kan bereiken. Ik ben als een geest in een fles.

de koning

7. Als de lente in brand, offert zij de dagen van de poort. Ze gaf een verhaal van liefde, zodat bestemming kon worden gevonden. Zie je hun huizen ? Het is al achter glas. 8. Zie je hoe zij elkaar liefhebben, in zoetheid en mysterie. Zij leven in een vreemde ruimte, al achter glas. 9. Zou je bij hen willen horen, zou je op hun straten willen wandelen, zou je voor hen buigen, of zou je hun koning willen worden ? 10. Ik ben de koning van konijnen, ver weg van je vandaan, ver weg van alles. Ik ben de konijnenkoning, je kunt me niet vasthouden, want ik houdt jou vast. 11. Alles is in mijn handen, mijn winden blazen. Ik ben de konijnenkoning, maar zo dichtbij, zo dichtbij alles. Je kunt me niet vasthouden, want ik houd jou vast. 12. Alles is in mijn handen, mijn winden blazen. Houd me nu vast, laat je winden blazen. 13. Ben jij de koning van de konijnen, dichtbij alles, maar zo ver weg ? Houd je mij vast zoals ik jou vasthoudt ? 14. Alles in je hand, alsjeblieft, laat het me begrijpen, wat het is tussen jou en mij.

Gedenk mij

15. Alsjeblieft, konijnenprins, vergeet me niet. Herinner me, wanneer je bidt, herinner me, wanneer je eet, wanneer je drinkt van je stomende wijnen, wanneer je langs de straten loopt. Herinner me, dit is de laatste keer dat ik zal spreken.

IJdel in pijn

16. Ik ben de koning van pijn. Mijn stem is als de traan van mysterie. Zo ijdel ben ik. Ik kijk neer op rijke bedelaars, en ik kijk neer op hen die plezier maken. 17. Zij winnen om alles te verliezen. Het is een groot groot carnaval. Het weer van de roos in me, alles verscheurende terwijl het valt, want terwijl het stond was het niet eerlijk. 18. Het zijn seizoenen van de konijnenwijn, het duurt vele dagen voordat het de hemelen bereikt. 19. Ik ben de koning van de herfst, verspreidende zoveel begeertes, maar wie hen wint, zal ze allen verliezen. 20. Ik geef hen aan hen ijdel in pijn. Je kunt nooit winnen van een konijnenbedelaar, smekende voor wat meer pijn, smekende voor een beetje meer tranen om het carnaval in ijdelheid te bekijken.

Konijn achter glas

21. Als een moordenaar komt het, en straks zal het terugzijn, om mijn deuren open te breken. Zal ik ooit losbreken uit deze vreemde fles. 22. Geen konijn die me helpt. Ik ben helemaal alleen in deze put van schaamte. 23. Ik probeerde je hand vast te houden, maar je liet me alleen, en nu zit je op je troon, om om me te lachen. 24. Je ziet het als een moordenaar komen en gaan. Het verwoest de seizoenen tussen jou en mij, en het weer. 25. Ik kan niet ontsnappen uit je wraak. Het is altijd winter in dit glas. 26. Het sneeuwt in deze dagen. Je bent een konijn achter glas. 26. Het is als het moorden van je moeder, en je hebt me nooit verteld hoe je heette, maar je schijnt hier god te zijn. 27. Wat kan ik doen als je me pijn doet. Je zit op je troon en lacht. 28. Alleen wanneer de wind blaast is het zomer. Dan is het alsof je rozen sterven, maar ze zijn terug aan het einde van de dag. 29. De fles is nauw, wanneer het niet meer waait. Ik wens niet meer in dit konijnenleger te zijn. 30. Alsjeblieft, laat me vrij.

Bevroren kleine jongen

31.Wees trots en ijdel met je schaamte. Het is alles wat ik heb, deze bevroren kleine jongen. Aanvaard je lusten en je schaamtes. 32. Op het altaar is het als het schoonmalen van een dag van miljoenen jaren geleden. Ik ben blij dat je weet hoe je dit spel moet spelen. 33. Een kat zonder vleugels en ruimte, verkoos de liefde, en is nu een vliegtuig, in zoete ijdelheid. Een kat zonder vleugels en ruimte, draaide om, en is nu een vliegtuig. 34. Zoveel schaamtes in deze wereld. Hij gaat voort, deze bevroren kleine jongen. Hij verandert zonder te bewegen.

De Nieuwe Openbaring VI

1.

1. U staart diep. U heeft mij net nog aangekeken. Als het spotkleed des kruises hing u over mij, met een speer in mijn zij. 2. Kind, Ik heb het afgelegd, en aan jouw gegeven, die erfenis van het verleden. 3. Het heeft mij tot zaligheid gedreven, jij moet er ook doorheen, het is maar voor even. 4. U staart diep, zo fragmentarisch. Zoveel woorden van elkaar gebroken. Ik weet niet waar zij mij leiden. Ik kan het niet verstaan. 5. Moeder, bent u dan eindelijk gekomen, uw kind heeft zolang op de uitkijk gestaan. Ze zeiden mij, niet in u te geloven. Alleen vader was er nog. 6. Moeder, ze hebben mij alles afgenomen. Zelfs mijn dromen, zij zien me niet meer staan. Ik heb mezelf zo vaak verminkt. Ik kan het niet meer aan. 7. Het bloedt als u mij borduurt. Als een spin steekt u, wat heb ik dan gedaan ? Ik ben zo blij dat u er bent. Maar waarom haalt u mijn wonden dan niet weg. 8. Bent u dan de duif des kruises, een vogel van het leed, om ons een boodschap te verkondigen. 9. Zoveel wazen voor mijn ogen. Als 't vallen in een diepe put. Uw webben hebben mij opgevangen. 10. Ik ben verstrikt in uw liefde. Geen weg eruit, ik zal hier moeten blijven. Ik weet niet alles, maar ik ken het leven. Alles is maar voor even. 11. Stil zal u betekenissen veranderen, en de gezichten der mensen.
12. Rozendoorn, als een koor mij omhult. Rozendoorn, als het raam der liefde. Geen vijanden meer, alles is de naald van de Heer. 13. Oh ja, het steekt me diep, maar U bent het die mij riep. 14. Rozendoorn, als een echo uit de nacht, makende al het harde zacht, zoveel draden van liefde geweven door mijn wonden, totdat alles tot onder het roze zakt.
15. Ik weet niet hoe ik het moet afleggen. Het steekt zo diep, en trekt mij steeds weg. Het kleeft, het is de lijm des Heeren, en alles doordringt mijn ziel en bed. 16. Ik voel mij zo zwak, ik kan niet staan. Ik beef en alles draait om me heen. Heeft de Heere mij tot zich genomen, of ben ik heel vreemd aan het dromen. 17. Ik voel mij ziek, de dood nabij. Ik voel me als een boom in donk're straten. Geloof mij, als iemand mij hier zou zien, dan zouden ze dwars door me heen kijken. Het schuim der wet heeft me doorzichtig gemaakt. 18. Ik ben al weg, mijn schaduw is nog hier.
19. Rozendoorn, ik kan alleen maar huilen, en verder begrijp ik niets. 20. Alle kleuren zijn nu weg. Alles zwart en wit, en grijs het is een wonder. De muizenkoning heeft mij meegenomen.
21. Buiten schijnen sterren, staan in de lucht als aan de muur. Ik heb de moed verloren om nog terug te gaan. De muizen des hemels voeren mij nu weg, de ratten des hemels kijken, en staren als de rozendoorn. 22. Als het spotkleed des kruises hingen zij over mij, met een speer in mijn zij. Aan mij gegeven, de erfenis van het verleden, achter webben verborgen. Ik weet niet waar ze mij leiden, ik kan het niet verstaan. 23. Ik zit in hun vurige karren, de muizen zijn mij voorgegaan. Het is allemaal al doorleefd, alles is al opgetekend. De regenboog die staart naar mij, de zoete honing komt binnen bij mij, het wonder des kruises is gekomen.
24. Als het lichtend schuim der rozen, werd ik meegenomen. Ik moest wonen op een brug waar twee legers elkaar bevochten, totdat het vuur der rozen steeg, en de zoete honing en de zwijm begon te stromen. Als liederen versmolten, een zacht, maar dood konijn. 25. Ik kon haar niet bereiken, zoveel trauma's kende zij. Zij kon niet meer spreken, zij kon mij niet vertrouwen. Zij kon alleen maar steken, als een roos in een diepe wei. 26. Als een soldaat van Spricht was zij, mij leidende tot de zwijm der twijfel. Op mijn benen kon ik niet meer staan.
27. Rozendoorn, geef mij uw stem. Rozendoorn, geef mij uw oog. Ik kan niets meer zien, ik kan ook niet meer denken, alles is doorstoken, door de doornenstruik. 28. Rozendoorn, heb genade in uw liefde, ik brandt helemaal weg, geen tijd meer om iets te doen, alles smal van binnen. 29. Ik kan me niet bewegen. Ben verstrikt in uw twijfel, onzekerheid bevroor mij. Ben nu een boom in uw stad, een bloem in uw weide. 30. Na een harde nacht, makende alles zacht, zoveel draden van liefde en zachtmoed, geweven door mijn wonden, totdat alles onder het roze zakt.

2.

1. Blauwe ogen, rode lippen, gemaakt om koningen paraat te maken. 2. En morgen, dan ben jij, mijn prinses, ten goeder trouw ben jij, ik heb mijn mantel afgelegd. 3. Ik vertrouw je tot hier, maar de deur is nog steeds op een kier. 4. Zou ik hem wijd openen, dan zou je mij overstromen. 5. Ik zou verdrinken in jouw liefde. Ik heb mijn mantel afgelegd. Mijn hoed stijf over mijn oren. Ik durf jouw lieve tedere stem nog niet te horen. 6. Fluister dan, het is goed, de dingen die je met me doet. Je bent onschuldig, je hart vol van regen. 7. Rozenrood, in zachte aarde, dromen van vervlogen jaren. Blauwe ogen, rode lippen, gemaakt om koningen paraat te maken. 8. En morgen ben jij dan mijn prinses, ten goeder trouw ben jij, ik heb mijn mantel afgelegd. 9. Geest van God, van and're tijden, opgepot, ik kan er wel om schreien. 10. Rustig is jouw stem. Je weet nog niet alles, je moet nog wennen. Zolang in slaap geweest, ze hebben je vlammen uitgedoofd, maar weet wel, dat ik met jou leef, mijn prinses, tot de komende morgen. 11. Ze zullen ons verjagen, we zullen vluchten tot de wildernis. Altijd zul je mijn prinses blijven. 12. Geest van God, dan wakker geworden, maar altijd op de vlucht. Tot bomen zullen wij preken, tot dieren zullen wij brengen, onze vrucht.

3.

1. Open je ogen, liefste, wordt wakker, de tijd is daar. 'k Heb met zware pennen moeten schrijven. Nu druipen zij van reukwaat'ren. 2. Open je ogen liefste, wordt wakker, tijd is rijp, 'k heb met zware pennen moeten schrijven, nu branden de vruchten dan in hun. Vreemde totempalen in mijn hand, met al die bakkermans gezichten. 3. De oude bakker woont nog steeds daar bij de gracht. Toe, snel, wordt wakker, daar onder die brug. We moeten nu snel vertrekken, anders zullen ze ons brengen achter de ramen. 4. Ze zullen ons brengen achter de ramen, als konijnen achter glas, als konijnen in hun kooien, als waat'ren in hun flessen. Open je ogen, liefste, de pennen zijn weer zwaar. Ik moet het je echt vertellen, ik glijd weer weg, maar je kent de snaar. 5. Ik zal weer over je dromen, als zij toe zullen slaan, ik voel je hand, jij voelt de mijne, toe, vertel het maar, ik moet nu gaan. Open je ogen, liefste, ik ben de feeenprins, ik ben een feeenwoning, in flessen sta ik. Je hoeft me niet te zeggen, dat wat je voelt voor mij. 6. Staak je liefde, wordt weer koud, om de hoek staan zij. Zij zullen ons ondervragen. Achter glas gaan wij, voor de laatste keer, want morgen, vertel ik je weer : Verweg is altijd dichtbij. 7. Stilte spreekt, het ijs gaat snel branden, sterker dan het vuur, sterker dan het komende uur. Toekomst is allang geweest, dromen zijn vervlogen. Zij die 't allemaal wel geloven, doven snel weer uit, als een kandelaar in honderd winden, komen zij tot hoge flessen, komen zij in eigen kooien, voor eeuwig slapen zullen zij. 8. We moeten hen verzaad'gen, ze hebben honger en daarom storen zij. In Gods Radio gaat het niet goed, het stoort, het is alles wat het doet. 9. Er is een geest in de machine, misschien krijgen wij het eruit, als wij hem ook vertellen dat verweg is altijd dichtbij, dat stilte spreekt, het ijs gaat branden, sterker dan het vuur, sterker dan het komend uur, toekomst is allang geweest, maar de herinnering is te sterk, alsof het van voren komt. 10. Opgesloten zijn wij, in een verstand steeds terugkerende naar het oude, naar oude paden. Ik herinner niets meer, ik heb alleen zulke zware pijnen, in mijn ruggengraat daalt het af, als de zonnedraad, nu is het af. Ik zal maar direct met de deur het huis binnen vallen. 11. Ik ga bij je weg, want weg zijn is zo dichtbij. Kun je me nu geloven, dat komen en gaan niet bestaat. Het komen van God is weggaan, en zijn weggaan is komen. Sinds dat je weggegaan bent, ben je dieper in mijn hart, oh, konijnenkoningin, je hebt het me zo vaak gezegd. 12. Ik ben alles weer vergeten. Mijn lichaam doet zo'n pijn, alles is als de zonnedraad in mijn ruggengraat, als een flits in mijn stuitje, om die diepe deuren van Materos te openen, met de sleutelen van Spricht. 13. Ik ben een elvenkoning, ik ben de elvenlucht. Ik maak nu in dit boek een woning.
14. Open je ogen, liefste, Spricht heeft gesproken, onder de lenteboom, daar was een kroning, sprekende honderd talen, honderdvoudig om zilver te zuiveren. 15. Ik heb mijn benen uitgestrekt, en maakte woning. 'k ben de kroon van God, geweven door een doornenkroon. Open je ogen liefste.

4.

1. Dieper dan de bergen van de oceaan, dieper dan de dauwdruppels van zeewoningen, heb ik haar stem verstaan, met haar chocoladekoning, ben ik door de bergen gegaan. Diep in een zeekist vond ik haar, waar spiegels mij aanstaarden, een mintstruik onderwater. Dieper dan de oceanen, dieper dan de zee, dragen zij de kostumen van vervlogen jaren. Chocoladekoning, mintstruik onderwater, tot de dauwdruppels ben ik gekomen, om op de uitkijk te staan. Dieper dan de sneeuw van goud, dieper dan de bergen van de oceaan, waar vervlogen jaren nog steeds dansen, om op de uitkijk te staan, verbergende hun Jorinde, verbergende hun namen. Diep in een zeekist vond ik haar, een mintstruik onderwater. Vervlogen jaren namen mij mee, naar een huisje van een oude fee, zeer griezelig was het binnenin, waar alles gebeurde wat ik niet kon verzinnen. Jorinde was haar naam, een oude mintstruik onderwater, waar dauwdruppels paraat staan, om koningen paraat te maken. Een wonderlijke vrouw was zij, met zeven vogelspinnen, zij vochten tegen mij. Dieper dan de zeeen, dieper dan de blauwe maan, het voert mij tot de zwanenprinses, een ochtendbestaan. Vervlogen jaren nemen mij mee, naar het huisje van een oude fee, zeer griezelig binnenin, waar alles gebeurde wat ik niet kon verzinnen, aan de andere kant van de spiegel, waar zij allen eten witte chocolade. Dieper dan de bergen van de oceaan, dieper dan de dauwdruppels van zeewoningen, vond ik de oude zwaan, met zeven vogelspinnen, gaf ze mij vrij baan. Ik staarde in het paleis, waar de blikken in spiegels mij bevroren, ik kan nergens meer naartoe, ik kan mij niet bewegen. Zij steekt mij als de witte dame van het schaakspel, als een mintstruik onderwater. Nu ben ik dan in distelzee, de rozen steken mij, de rozen steken mij, totdat ik ontwaak in tederheid, tot het zachte ben ik gedaald, tot onder het roze, waar grijze rozen met spiegelend roze mij betoveren. Ik ga nooit meer terug, maar een diepe koorts overvalt mij, als een zwarte brandende deken, waar de ogen van mussen mij hebben bekeken, in hun boeken schilderden zij mij, en onder het gele een piratenkapitein. Liefste, kun je mijn hand raken, er is prikkeldraad tussen jou en mij, ik hoor je gillen, wij zullen alles krijgen, als we onder het bruine zijn gezakt.

5.

1. De hitte heeft zijn steek verloren, tot onder het bruine zijn wij gedaald, waar het ijs is gaan branden. De vlam heeft zojuist mijn hoofd gestreeld, ik voel mij zo blind in dit land. Komt het door de bomen, komt het door de koel brandende meren, komt het door de schaakfiguren, levend geworden in de lucht, als schilderijen op een wapen. Zij kunnen niet praten, zij bewegen snel, maar soms bewegen zij niet. De hitte heeft zijn steek verloren, de kou heeft toegeslagen, hoge koorts onder een blauwe deken, voerde mij aan de draken. Plotseling, mijn kind heb jij dat ook gezien, al die bliksemflitsen. Zij komen ons weer halen, totdat wij onder het bruine zijn gedaald. Wij vallen in 't verdriet, totdat wij ook de mussen hebben gezien, hoog op hun schilderijen, waar hun wagens rijden, en andere wagens die wij niet kennen. Door Acha zijn zij binnengegaan, als een bevroren vlam, een kostbaar gouden spiegel, onder goud en zilver zijn wij beland.
2. Ik kan mij niet bewegen, en jij kan het ook niet. Ik zie je neus beschilderd, een pop was jij, oh wat een verdriet. Hef je hoofd omhoog, dan kun je mij ook zien. De mussen zullen ons opnieuw beschilderen, zij zullen ons opnieuw bewaap'nen, oh vreemdelingen voer ons mee, en geef ons aan de slaven, opdat zij ook vrij zullen zijn. Ik kan mij nog steeds niet bewegen, en ik zie je zelfs niet meer, zij hebben mij geblinddoekt, bestreelden mij met een veer. Wat is er van mij geworden, na al die jaren van verdriet. Ik durf niet eens meer aan mezelf te denken, te bang dat ik mezelf zal verlaten. Geef en neem, een oud gezegde, maar begrijpen doe ik het niet. Zijn wij dan allen slaven, ik wil niet leven in dit verdriet. Geef en neem, een oud gezegde, maar voor wie werken wij, worden wij van elkaar losgetrokken, zijn wij dan voor eeuwig vrij ? Ik kan mij niet bewegen, nog steeds geblinddoekt, en nu hoor ik ook niets meer, nog steeds die veer voelen gloeien, tot een plek waar ik de hoge koorts voel stromen, totdat ik weer onder het bruine ben gedaald.

6.

1. De weg onder Frankrijk, een wilde weg, van armoe tot het oer, zakken wij tot onder het bruine, telkens weer, waar bruine spiegels praten. Kun jij je nog bewegen, ik kan het niet meer. Ben ik dan nu een boom, ben ik dan nu een plant, de witte dame heeft mij gestoken, en er is overal brand, tot onder het bruine zullen wij komen, waar rozenschuim op ons wacht. Scherpe vogels, scherpe dromen, kennen onze naam, totdat wij onder het bruine zijn gegaan, door de staf van een vierde dood geslagen. Kom dan naar beneden, waar de Franse wijnen staan, waar de tranenflessen spreken, waar de ochtend is vergaan, verdronken in een nieuwe nacht, waar iemand onder het bruine wacht. Scherpe vogels, scherpe dromen, kennen alle namen, totdat het onder het bruine is gezakt, tot de vervlogen jaren. Ik kan mij niet bewegen, de veer vertelt mij waar ik heen moet gaan. De mussen wachten op het dak, waar schilderijen branden in de nacht, vreemde schilderijen tussen jou en mij, en bakkerman's gezichten sluiten de rij. Waar de veer viel, in een lege ruimte, in een bodemloze put, daar ben ik ingesprongen, ik zag haar hoogste lied, al die brandende ramen, vreemde ramen, met bakkerman's gezichten tussen jou en mij. Waar de veer viel, in een diepe ruimte, in een bodemloze put, waar ik haar hoorde fluiten, ze ging naar haar vogel terug. Ik dook haar achterna, ik sprong op tijd, en vond genaa. Ik heb haar alles uitgelegd, zij toonde mij een nieuwe weg, een weg die zij altijd hadden afgestaan, om hen door de staf geslagen te warmen. Ik toonde haar mijn wonden, zij liet een traan. Ver weg onder Frankrijk liet zij mij gaan. Lompen hebben mij geleid tot het oer, van veer tot veer werd ik geleid, door dalen van dauwtranen gaf ze mij gelijk. 't Was tijd om binnen te gaan, in 't hoge veld waar schilderijen branden, zij roepen onze naam. Wij worden hier beschilderd in een brandende nacht, in boeken zullen wij veilig wonen.