Steen I De Witte Steen Boek 4. Het Boek des Bloeds 8 februari 2009
Het vierde boek uit de Witte Steen van het Eeuwig Evangelie

Het Boek des Bloeds

1.

1. Dank aan Jezus, de Eeuwige, die ons de duif en de ekster heeft gezonden. Hij heeft het eeuwig evangelie ontzegeld, de zegels verbrekende aan het kruis. Dank aan Jezus, de Zoon, die door de psalmen tot ons heeft gesproken : Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen, die niet staat op de weg der zondaars, nog zit in de kring der spotters. Hij die gesproken heeft : maar aan des Heeren wet zijn welgevallen heeft, en diens wet overpeinst bij dag en bij nacht. Hij die gezegd heeft : Ik ben de Wet. Hij die gezegd heeft : Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op Zijn tijd, welks loof niet verwelkt ; al wat hij onderneemt gelukt. Hij die heeft gesproken is dichterbij gekomen, totdat de morgenster oprijst in uw harten, en gij de woorden der profetie als een lamp zult volgen op een nieuw pad.
2. Ik ben de Wet, heeft de Heere gezegd, een Wet niet gemaakt door mensenharten, maar stromende vanuit de duif en de ekster. De Heere dan heeft gesproken zoete woorden van liefde, maar ook woorden van toorn, omdat de Heere uw God het kwade haat. Zo heeft Hij gesproken, en Zijn woord gestalte gegeven. Ja, tot volle wasdom bracht Hij Zijn Woord, en door Christus verbrak Hij de duisternis, die is de Mammon.
3. Want de materie heeft u het Woord niet geopenbaard, maar gesloten gehouden, en gesluierd. Maar de Heilige Geest heeft door de Eeuwige gesproken, en de schellen van uw ogen laten vallen. Laten zij dan die naderbij zijn gekomen Hem vrezen, want de Heere Heere is een verterend vuur. De Heere dan opene uw harten, opdat gij het woord zal verstaan. Prijst dan Jezus, de Eeuwige, die de ekster heeft gezonden, tezamen met de duif. En deze twee zijn als een zuiverend verbond. En de duif is dan wel van het oude, maar de ekster, die van het nieuwe is, heeft de duif gezuiverd, tot een eeuwig en heilig verbond.
4. De Heere Heere heeft tot u gesproken door de psalmen, als stromend licht, spoedig ontwakende in uw harten, waar gij de morgenster zult ontvangen, het morgenrood en het avondrood. Zo zal dan de werker niet tevergeefs hebben gewerkt, en de lijdende niet tevergeefs hebben geleden, maar alles zal ontvouwd worden in het wonderlijke licht dat de Heere zal brengen. Daarom : brengt heil tot uw God, opent uw oren, en spreekt met Hem, want Hij is degene die spreekt. Ook is Hij de luisterende en Hij die gebeden verhoort. Ziet dan, Hij laat Zich verbidden. De Heere heeft u zo een machtig wapen gegeven : het gebed, om met Hem te regeren. Laat daarom niemand zulk een gave misbruiken, want de toorn des Heere is snel.
5. Zo staat gij dan dag aan dag voor de oordeelstroon des Heeren om rekenschap af te leggen van uw woorden en daden. De Heere zal naar u luisteren wanneer gij spreekt, maar wanneer gij zonde in uw hart draagt, dan is elk woord de Heere een gruwel. Ja, zulke lieden zal de Heere voorzeker uitspuwen, en Hij zal spreken : Ik heb hen niet gestuurd. Vreselijk zal voor hen de dag zijn waarop de Heere wederkere.
6. Zo heeft dan David gesproken : Oh Heere, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders ; velen staan tegen mij op ; velen zeggen van mij : Hij vindt geen hulp bij God. Maar Gij, Heere, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, en die mijn hoofd opheft. Als ik luide roep tot de Heere, antwoordt Hij mij van Zijn Heilige Berg. Ik legde mij neder en sliep ; ik ontwaakte, want de heere schraagt mij. Ik vrees niet voor tienduizenden van mijn volk, die zich rondom tegen mij stellen. Sta op, Heere, verlos mij, mijn God. Ja, gij hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen, en de tanden der goddelozen verbrijzeld. De verlossing is van de Heere, uw zegen zij over uw volk.
7. Heere mijn God, bij u schuil ik, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij, opdat hij niet als een leeuw mij verscheure, wegslepe zodat niemand redt. Sta op Heere, in uw toorn, verhef u tegen de woede van hen die mij benauwen. Waak op tot mijn hulp. Hij regent op de goddelozen vurige kolen en zwavel, schroeiende wind is het deel van hun beker. Help toch, Heere, want er zijn geen vromen meer ; ja de getrouwen onder de mensenkinderen zijn schaars. Zij spreken valsheden onder elkaar, dubbelhartig met gladde lippen. De Heere verdelge alle gladde lippen en elke grootsprekende tong ; hen die zeggen : Met onze tong zijn wij sterk ; onze lippen zijn met ons, wie is heer over ons ? Ik prijs de Heere die mij raad heeft gegeven, zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren. Ik stel mij de Heere bestendig voor ogen ; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen. Gods weg is volmaakt ; des Heeren woord is zuiver. Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen. Want wie is God behalve onze Heere ? Wie is een rots buiten onze God ? De God die mij met kracht omgordt, en mijn weg effen maakt. De wet des Heeren is volmaakt, zij verkwikt de ziel. Het gebod des heeren is louter. Het verlicht de ogen. Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis. Ik vrees geen kwaad, want gij zijt bij mij ; uw stok en uw staf die vertroosten mij. Gij richt voor mij een dis aan voor de ogen van wie mij benauwen. Des Heeren is de aarde en haar volheid. Ja, op stromen heeft hij haar gevestigd, op pilaren van vuur. Wie mag de berg des Heeren beklimmen ? Hij die een rein hart heeft.
8. Zo spreekt dan David nog steeds tot Zijn Heere, en de Heere spreekt tot Hem. Zo spreekt hij nog steeds vanuit de wolk der getuigen, voortgeleid als een lichtende wolk door de Heere, verlichtende de harten van velen.
9. Diezelfde David heeft ook gesproken : Bij U, Heere, schuil ik, laat mij nimmer beschaamd staan. Doe mij ontkomen door uw gerechtigheid. Wees mij tot een beschuttende rots. Gij zult mij trekken uit het net dat men voor mij had verborgen, want Gij zijt mijn veste. In uw handen beveel ik mijn geest. Twist, Heere, tegen wie met mij twisten, bestrijd wie mij bestrijden. Grijp schild en rondas, sta op, mij ter hulpe. Zwaai speer en strijdbijl tegen mijn vervolgers, zeg tot mijn ziel : Ik ben uw Verlosser. Een rivier, haar stromen verheugen de stad Gods. God is in haar midden. Zij zal niet wankelen. God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen. Red mij oh Heere van de boze mensen, bewaar mij voor de mannen van het geweld, die boze dingen in hun hart beramen, de ganse dag strijd verwekken. Zij hebben hun tong gescherpt als een slang. Addervergif is onder hun lippen. Behoed mij, oh Heere, voor de handen der goddelozen, bewaar mij voor de mannen van het geweld, die zich voornemen mij de voet te lichten. Hovaardigen verborgen voor mij een strik met koorden. Zij spanden een net langs het pad. Hij doe hen vallen in het vuur, in kuilen, zodat zij niet weder opstaan. Geprezen zij de Heere, mijn Rots, die mijn vingers oefent voor de strijd. Mijn goedertierenheid en vesting, mijn schild, en verlossing. Gij zijt mijn vertrouwen.
10. En zo spreekt David nog steeds vanuit de lichtende wolk die het volk leidt : Heere, mijn God, mijn burcht, mijn vaste woning en Mijn licht. Leid mij, en bestuur mij, want gij zijt de Wet, gij zijt het zoete en de toorn. Vurige kolen zijn in uw hart vanwaar gij spreekt, om goddelozen te verbrijzelen, en in het dodenrijk om te brengen. Gij doorstoot de hoogmoedige, en haalt neer hen die valsheid prediken. Oh, Heere, eeuwige rots, doe mij recht, laat uw vijanden beschaamd staan. Ik haat hen die U haten. Ik heb lief hen die U liefhebben.
11. Jezus, U bent de Eeuwige Zoon, sprekende in het licht. Wanneer gij spreekt sluit de duisternis haar deuren, wanneer gij predikt verdrijft gij haar. U zond uw Geest, de Eeuwige om harten te verlichten, om tot hen te brengen het morgenrood en het avondrood. U zond uw duif en ekster, om de morgenster op te laten komen in onze harten, sprekende van een Eeuwig Woord. U bent de eeuwige, u bent gekomen.
12. Heere, leidt uw volk tot de armoe, laat haar niet ten verderfe gaan door de welvaart. Heere, ontmasker hen in uw volk die de Mammon volgen. Oh Heere, u heeft de heilige armoe tot ons gezonden om te getuigen van een hemelse rijkdom. Dit is de rijkdom van uw Woord. Heere, u heeft ons gereinigd door Uw bloed. Verbreekt dan ook de Mammon door uw bloed. Ja, door het kruis is de Mammon verslagen, en door het kruis hebt gij de grote Jom geveld, en gij hebt ons geleid tot de lokogamen, de sieraden van het lijden. Gij hebt ons rijkelijk bekleed.
13. En ik zag een deur van licht zich openen, en een duif en een ekster vlogen tot de Heere, en zetten zichzelf op zijn arm, en later op zijn schouders, en de Heere sprak woorden van donder, en zeide : Nu is het de tijd dat de zegels van het Eeuwig Evangelie worden verwijderd. En ik zag een grote engel komen die de zegels verwijderde, honderdvier in aantal, en hij wierp hen in de zee van bloed. En de engel sprak met een donderende stem, en ik kon het niet verstaan. Toen sprak de Heere : Prijst dan Jezus, de morgenster die in uw harten opkomt, want het Eeuwig Evangelie is naderbij gekomen. En ik zag een grote schare engelen die voor de voeten van Jezus neervielen, en zij aanbaden Hem. En ik zag een grote engel als een standbeeld, en deze engel was groter dan elke engel die ik ooit had gezien. En hij droeg een boek. Toen zag ik de ekster die opkwam vanaf de schouder des Heeren, vloog naar de engel toe en pikte het boek uit zijn armen om het tot de Heere te brengen. Toen opende de duif het boek, en de Heere sprak : Geeft nu eer aan Jezus, want de Grote Jom is gevallen, zij en haar tienduizenden. En ik zag een gestalte van bloed uit de hemel vallen, en zij stortte in de zee. En de Heere sprak : Weent oh gij aarde, want de Grote Jom is op u gevallen, en zij weet dat zij weinig tijd heeft. Weent dan, gij zee, want haar tienduizenden zullen haastig zoeken om te verslinden. En ik zag Rafael en Michael komen, en zij droegen Uriel tot de Heere. En ik zag grote scharen Jezus danken, en Jezus sprak : Dit is het moment waarop ik Mijn Eeuwige Geest rijkelijk uitstort. En een grote ekster kwam over de massa, en bracht de massa in beroering. En nieuwe tongen vielen op de scharen en zij profeteerden van grote dingen.
14. En toen begon Jezus te prediken, en zeide : Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. En de ekster kwam op zijn schouder zitten, en daarna de duif, en Jezus deed grote wonderen. En vanuit het bloed der zee kwamen de martelaren voort, en zij stonden rein voor hun God. En de grote ekster leidde hen des daags naar de Eeuwige Stad, en de grote duif des nachts, daar zij lichtende verschijningen waren. Dank dan de Heere die David wederom tot u gezonden heeft, dank dan Jezus, want de grote stad is dichterbij gekomen. En de Heere zal zijn engelen zenden om u binnen te halen, en de Heere zal uw licht zijn. De Heere zal zijn Woord stand doen houden en tot gestalte brengen, als een schuilplaats waar gij voor eeuwig zult wonen. Zo is dan Jezus het licht van hen die in Hem geloven en Hem aanroepen. Ook zult gij Maria aanschouwen in al haar heerlijkheid, en zullen de poorten der engelen geopend worden. Richt u daarom op het bloed van Christus dat u heeft vrijgekocht, wetende dat dit kostbaar bloed ook uw geweten en verstand zal wassen en zal heiligen voor de Heere. De Heere zal zo een nieuw en heilig priesterschap oprichten. U bent dan naderbij gekomen tot het altaar van David, waar de Heere de vijand heeft geslacht. Weet dan dat gij niet alleen door het bloed van Christus word gewassen, maar meer nog door het bloed van de vijand, want zij die de Heere waarlijk liefhebben strijden voor Hem. Zo zult gij dan rein en heilig voor de Heere staan. En de Heere zal tot u zeggen : Gaat dan in, gij getrouwe slaaf, want gij hebt wel gehandeld. Maar tot hen die hun zwaarden rein hebben gehouden van bloed zal de Heere zeggen : Weest vervloekt, gij nietsnuttige lieden, want gij hebt de wet veracht, welke tot uw leven was. Nu dan, gaat heen, want gij zijt buitengeworpen. En de Heere zal tot hen zeggen : In het vuur zal alles gewassen worden, en door het vuur zal ik op zoek gaan naar een tweede oogst, en Ik zal oogsten hebben tot in alle eeuwigheden. Zorg dus dat gij daaraan deel hebt. En zo zal de Heere een bron zijn van liefde en zuivering tot in alle eeuwigheden, waarin velen tot verlichting zullen komen. En de Heere zal David wederom oprichten, en hem aanstellen tot een licht. En David zal het volk onderrichten in de krijgskunsten des Heeren, en hij zal de tempel herbouwen. En zij die de naam van David dragen zullen zalig zijn. En zo is dan David een machtig geheimenis van de kracht van Christus. En David zal zijn als de zwarte panter, kennende en spelende de verborgen liederen des Heeren. En zijn harp zal gerechtigheid brengen, en zijn fluit liefde. Ook zullen zijn harems door tamboerijnen zachtmoedigheid en tederheid brengen, en dit leren aan het volk. Want het is een kunst met de Heere te zijn, en een kunst met hem te regeren.
15. En ik zag een grote ekster en een grote duif op de schouders van David zitten, nadat een deur van licht zich had geopend, en ik zag David grote wonderen doen. En David werd genoemd : 'slachter van goddelozen', en 'rechtvaardige burcht'.

2.

1. En ik zag grote mannen Gods naar voren komen, zoals Mozes, Simson, en Salomo, en zij kregen allemaal een duif en een ekster op hun schouders, en dit was als het nieuwe en eeuwige teken des Heeren waarmee Hij hen verzegelde, en een raaf leidde hen weg. En Mozes werd geplaatst om te regeren over de hel, en Simson werd aangesteld als de heerser van het dodenrijk. Salomo dan werd aangesteld over de schatkamers des Heeren. Ook zag ik Noach naar voren komen, en een nieuwe ark werd gebouwd.